Thema 1 level 3 inflatie

Thema 1 level 3
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieISK

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 1 level 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is inflatie?
A
algemene prijsstijging
B
prijsstijging van een product
C
algemene prijsdaling
D
prijsdaling van een product

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inflatie wordt uitgedrukt in...
A
een absoluut getal
B
een percentage
C
een geldbedrag
D
een breuk

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inflatie kan het best 0% zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inflatie schommelt meestal tussen de...?
A
0% en 2%
B
2% en 5%
C
0% en 5%
D
2% en 10%

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het voordeel van inflatie is...
A
geld wordt meer waard
B
lonen stijgen
C
boodschappen worden goedkoper
D
aankopen worden niet uitgesteld

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inflatie is zoals... , teveel of te weinig is niet goed.
A
eten
B
geld
C
slapen
D
studeren

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij inflatie dan:
A
moet je nu iets kopen, morgen is het duurder
B
kun je beter morgen iets kopen, dat is goedkoper
C
moet je helemaal niets kopen, maar juist sparen
D
geen idee, ik doe maar wat

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het gevolg van inflatie?
A
geld wordt meer waard
B
geld blijft zijn waarde behouden
C
geld wordt minder waard

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent koopkracht?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Om de inflatie te berekenen, neemt men de prijzen van...
A
consumptiegoederen- en diensten
B
diensten en diverse goederen
C
investeringsgoederen
D
beleggingen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bepaalt men of de prijzen zijn gestegen/gedaald?
A
vergelijken met vorige maand
B
vergelijken met vorig jaar
C
vergelijken met referentieperiode
D
vergelijken met voorspellingen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze prijswijziging levert een indicator op en noemt men de...
A
CPB
B
CPI
C
BBP
D
BNP

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

1920
1955
1997
2014
2019
56 producten dagelijks gebruik
verdubbeling van goederen en diensten
Geharmoniseerde CPI
kettingindex
webscraping en scannerdata

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen
Je weet wat inflatie is.
 kennis van de oorzaken van inflatie.
kennis van de gevolgen van inflatie.

Slide 19 - Tekstslide

Het is de bedoeling dat je na deze les weet:
wat inflatie is, 
wat de oorzaken zijn,
wat de gevolgen zijn,
wat de actuele inflatie in Nederland is

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

CPI blijft stijgen tot...
A
gezonheidsindex
B
spilindex
C
plafond
D
100

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Indexatie betekent...

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gezondheidsindex
  • indexcijfer
  • CPI als basis
  • verminderd met alcoholische dranken, tabakswaren en brandstofprijzen
  • wordt gebruikt voor indexatie lonen en huurprijzen

Slide 23 - Tekstslide

Leg uit wat de gezondheidsindex is, hoe het verschilt van de consumentenprijsindex en waarom het belangrijk is voor de gezondheidszorg.
Oorzaken inflatie
  • Loonverhoging werknemers, producten/diensten worden duurder
  • Hogere grondstofprijzen zoals olie en graan , alles wordt duurder
  • Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten
  • Minder aanbod van producten
  • Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid

Slide 24 - Tekstslide

Wat dit precies inhoudt zal in de volgende sheets uitgelegd worden.
 Gevolgen van inflatie
  • Bevolking spaart minder
  • Banken hebben steeds minder geld om mee te werken.
  • Veel bedrijven kunnen geen leningen meer krijgen -> daling productie -> hogere werkloosheid
  • Koopkracht consumenten daalt!



Slide 25 - Tekstslide

Reële activa:
Zijn tastbare goederen die een eigen intrinsieke waarde hebben zoals zilver en goud.