In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H1 Verdien je wel genoeg
Slide 1 - Tekstslide
Primaire behoeften zijn ...
A
de noodzakelijke behoeften.
B
de luxe behoeften.
Slide 2 - Quizvraag
Het hebben van een fiets is een ...
A
primaire behoefte.
B
secundaire behoefte
Slide 3 - Quizvraag
Wat is MARKETING?
A
Alles wat een bedrijf onderneemt om meer te verkopen.
B
Instrumenten die je
gebruikt op de verkoopmarkt.
C
Een methode om
de winst te vergroten.
D
Een engels woord
voor winkel.
Slide 4 - Quizvraag
Personeel
Plaats
Product
Promotie
Prijs
Presentatie
Slide 5 - Sleepvraag
Wat is in Nederland ongeveer het inkomen per hoofd van de bevolking?
A
€ 5.000 per jaar
B
€ 25.000 per jaar
C
€ 50.000 per jaar
D
€ 100.000 per jaar
Slide 6 - Quizvraag
Loon-prijs spiraal
Er is inflatie, dus koopkracht van inkomen wordt minder, dus eisen werknemers meer loon, dus wordt produceren duurder en verhogen producenten hun prijzen om kosten terug te verdienen (aanbodslijn verschuift naar links) en dus is er inflatie, etc
Een vicieuze cirkel is een situatie waarin iets een bepaald gevolg heeft, terwijl dat gevolg op zijn beurt het eerstgenoemde verschijnsel in stand houdt
Slide 7 - Tekstslide
Inkomens- verschillen
Aan de groene, digitale lijn zie je dat de inkomens precies gelijk zijn verdeeld over de bevolking. 30% van alle personen verdient ook 30% van het inkomen.
In een land met een ongelijke inkomensverdeling krijg je een gebogen lijn. Aan de paarse lijn zie je dat 70% van de bevolking slechts 40% van het totale inkomen verdient.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
Vertel in je eigen woorden wat koopkracht is
Slide 10 - Open vraag
Koopkracht
Je koopkracht laat zien hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.
Je koopkracht is dus afhankelijk van:
- De prijzen
- Je inkomen
Slide 11 - Tekstslide
Koopkracht
Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, daalt je koopkracht.
Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, stijgt je koopkracht.
Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.
Slide 12 - Tekstslide
Koopkracht stijgen en daling
Slide 13 - Tekstslide
De prijzen stijgen met 2,5% Het inkomen van Ahmet stijgt met 1,5% Stijgt of daalt de koopkracht van Ahmet?
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 14 - Quizvraag
De prijzen stijgen met 2,5% Het inkomen van Lisa stijgt met 3,5% Stijgt of daalt de koopkracht van Lisa?
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 15 - Quizvraag
Inflatie
Inflatie is de gemiddelde sitjging van alle prijzen bij elkaar. Als er inflatie is en je inkomen hetzelfde blijft, daalt je koopkracht.
Je kunt ook zeggen: door inflatie wordt je geld minder waard.
Slide 16 - Tekstslide
De inflatie stijgt met 2,5% Het inkomen van Rick stijgt met 1,5% Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht van Rick?
A
Daalt met 0,5%
B
Stijgt met 1%
C
Daalt met 1%
D
Stijgt met 0,5%
Slide 17 - Quizvraag
Inflatie stijging of daling
Slide 18 - Tekstslide
Inflatie stijging of daling
Slide 19 - Tekstslide
Nominaal inkomen
Het inkomen dat je in euro's verdient, is een nominaal inkomen.
Als je nominale inkomen met 5% stijgt en er is 3% inflatie, dan ga je er in koopkracht 2% op vooruit.
Slide 20 - Tekstslide
Reëel inkomen
Als je rekening houdt met de gevolgen van inflatie voor je inkomen, spreek je van een reëel inkomen.
De reële verandering in procenten van je inkomen bereken je als volgt..
Slide 21 - Tekstslide
Reële verandering in procenten
Reële verandering in % = nominale verandering in % - inflatie in %
Voorbeeld:
Je nominale inkomen stijgt met 1,25%. De inflatie is 0,5%. De reële verandering van je inkomen is 1,25% - 0,5% = 0,75%.
Slide 22 - Tekstslide
Prijscompensatie en de loonprijspiraal
Prijscompensatie: Als de lonen net zo veel stijgen als de prijzen.
Hogere lonen betekenen voor bedrijven hogere kosten. Die kosten berekenen ij door in de verkoopprijs van hun producten. Als de prijzen stijgen, willen de werknemers weer loonverhoging enzo.
Dit is de loon-prijsspiraal en die zorgt voor voortdurende inflatie
Slide 23 - Tekstslide
Oorzaken inflatie
Loonverhoging
Hogere grondstofprijzen zoals olie en graan
Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten
Minder aanbod van producten
Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid
Slide 24 - Tekstslide
Deflatie
Het omgekeerde van inflatie is deflatie. Bij deflatie is er een gemiddelde daling van alle prijzen bij elkaar.
Het gevolg van deflatie is dat je voor hetzelfde bedrag meer kunt kopen. Het geld wordt dus meer waard.
Slide 25 - Tekstslide
Welke organisatie zorgt ervoor dat de inflatie niet te hoog is in Nederland?
Slide 26 - Open vraag
Op welke manier zou de ECB de inflatie kunnen bijstellen?
Slide 27 - Open vraag
Slide 28 - Tekstslide
Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quizvraag
Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden
Slide 30 - Quizvraag
Het stijgen van de prijzen van goederen en diensten noemen we ...
A
inflatie
B
deflatie
Slide 31 - Quizvraag
Inflatie is dat geld:
A
Meer waard wordt
B
Minder waard wordt
Slide 32 - Quizvraag
Hoe heet de economische ontwikkeling die je in de bron ziet?
Gebruik de bron
A
(hyper)inflatie
B
beurskrach
C
crisis
D
wederopbouw
Slide 33 - Quizvraag
Stijging inkomen in % - inflatie in % = ....
A
reëel inkomen
B
nominaal inkomen
C
modaal inkomen
D
duurzaam inkomen
Slide 34 - Quizvraag
De inflatie is 0,5% Je nominale loon stijgt met 1,2% Hoeveel % verandert je koopkracht?
A
0,5%
B
1,2%
C
1,7%
D
0,7%
Slide 35 - Quizvraag
CBS: ... stijgt voor derde maand op rij. In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend. Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer
Slide 36 - Quizvraag
A
In 2016 is het CPI 103
B
In 2016 is het CPI 105
C
In 2016 is het CPI 113
Slide 37 - Quizvraag
De prijs van een boek was in 2016 € 15,00 (basisjaar) en in 2017 € 15,30. Bereken het indexcijfer van 2017. Wat is het indexcijfer?