Persoonsvorm
1 / 22
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het werkwoord?
Het schaap loopt in de wei.
Het schaap loopt in de wei.
A
schaap
B
loopt
C
in
D
wei
Slide 2 - Quizvraag
Welk werkwoord hoort erbij?
De klok ...
De klok ...
A
tikje
B
tikken
C
tikt
D
tik
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Een persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
'De jongen loopt naar de bus.'
'De jongen loopt naar de bus.'
A
De jongen
B
naar
C
loopt
D
de bus
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
Nicole kamt zijn haren.
Nicole kamt zijn haren.
A
Nicole
B
kamt
C
zijn
D
haren
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
De meisjes zijn buiten aan het spelen.
De meisjes zijn buiten aan het spelen.
A
De meisjes
B
zijn
C
buiten
D
aan het spelen.
Slide 10 - Quizvraag
Hoe vind je de persoonsvorm (PV)?
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Tekstslide
De school is dicht.
Slide 13 - Open vraag
Daarom werken we thuis.
Slide 14 - Open vraag
Bram doet stroop op zijn pannenkoek.
Slide 15 - Open vraag
Tim geeft de rode bloemen water.
Slide 16 - Open vraag
Lizzie geeft een beker melk aan haar kat.
Slide 17 - Open vraag
Wie pakt het cadeau uit?
Slide 18 - Open vraag
Hoe laat is het?
Slide 19 - Open vraag
De boer heeft de appels geplukt.
Slide 20 - Open vraag
De dokter luisterde met een stethoscoop
naar mijn hart
Welk woord is de persoonsvorm?
dokter
De
luisterde
mijn
stethoscoop
