Je kunt overeenkomsten beschrijven tussen een broeikas en het natuurlijk broeikaseffect in de atmosfeer.
Je kunt de oorzaken van het versneld broeikaseffect benoemen.
Je kunt de gevolgen van het versneld broeikaseffect benoemen.
Je kunt de bijdrage van methaan aan het versterkt broeikaseffect beschrijven.
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
6.3 Wolken en neerslag
Je kunt overeenkomsten beschrijven tussen een broeikas en het natuurlijk broeikaseffect in de atmosfeer.
Je kunt de oorzaken van het versneld broeikaseffect benoemen.
Je kunt de gevolgen van het versneld broeikaseffect benoemen.
Je kunt de bijdrage van methaan aan het versterkt broeikaseffect beschrijven.
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
De wolken in de foto komen alleen op zeer grote hoogte voor. Ze bestaan uit ijskristallen. Bij het ontstaan van deze wolken gaat waterdamp rechtstreeks over in vaste stof (ijskristallen). Hoe heet deze fase-overgang?
A
bevriezen
B
condenseren
C
rijpen
D
verdampen
Slide 11 - Quizvraag
In de herfst is het 's morgens vroeg soms erg mistig. Meestal verdwijnt de mist in de loop van de ochtend en breekt de zon weer door. Welke fase-overgang laat de mist verdwijnen?
A
bevriezen
B
condenseren
C
rijpen
D
verdampen
Slide 12 - Quizvraag
Welke fase-overgang heet rijpen?
A
waterdamp naar vloeibaar water
B
vloeibaar water naar ijs
C
ijs naar waterdamp
D
waterdamp naar ijs
Slide 13 - Quizvraag
Lees de volgende twee uitspraken. 1 Het dauwpunt van warme lucht is hoger dan het dauwpunt van koude lucht. 2 Het dauwpunt van vochtige lucht is hoger dan het dauwpunt van droge lucht. Welke van deze uitspraken is juist?
A
geen van beide
B
uitspraak 1
C
uitspraak 2
D
zowel 1 als 2
Slide 14 - Quizvraag
Onder bepaalde omstandigheden ontstaan er stapelwolken. Een stapelwolk ontstaat als:
A
de opstijgende luchtbel afkoelt
B
de opstijgende luchtbel warmer wordt
C
de waterdamp in een opstijgende luchtbel condenseert
D
er regen op komst is
Slide 15 - Quizvraag
6.4 Onweer
Je kunt beschrijven hoe voorwerpen elektrisch geladen en ontladen kunnen worden.
Je kunt uitleggen hoe bliksem en donder ontstaan.
Je kunt beschrijven welke schade kan optreden als gevolg van onweer.
Je kunt beschrijven en hoe je de schade door onweer kunt beperken.
Je kunt het rendement van een waterkrachtcentrale berekenen.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Beschrijf zo uitgebreid mogelijk wat hier gebeurd.
Slide 23 - Open vraag
6.5 Het versterkte broeikaseffect
Je kunt overeenkomsten beschrijven tussen een broeikas en het natuurlijk broeikaseffect in de atmosfeer.
Je kunt de oorzaken van het versneld broeikaseffect benoemen.
Je kunt de gevolgen van het versneld broeikaseffect benoemen.
Je kunt de bijdrage van methaan aan het versterkt broeikaseffect beschrijven.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Video
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Leg uit hoe de aarde wordt opgewarmd.
Slide 30 - Open vraag
Broeikasgassen kunnen een negatief effect op het milieu hebben. Wat is een broeikasgas?
A
een gas dat in een broeikas ontstaat
B
een gas dat door de aarde uitgestraalde warmte opneemt
C
een gas dat door de aarde uitgestraalde warmte doorlaat
D
een gas dat verbrand kan worden
Slide 31 - Quizvraag
Op welke manier(en) kunnen er broeikasgassen in de lucht terechtkomen?
A
door het verbranden van bezine
B
door het opwekken van elektriciteit in een gestookte elektriciteitscentrale
C
door het verbranden van aardgas
Slide 32 - Quizvraag
Bij de verbranding van kerosine wordt CO2 gevormd. Welk milieueffect wordt daardoor veroorzaakt?
A
luchtverontreiniging door roetdeeltjes
B
smog
C
zure regen
D
versterkt broeikaseffect
Slide 33 - Quizvraag
Schrijf 3 dingen op die je geleerd hebt.
Slide 34 - Open vraag
Stel 1 vraag over wat je nog niet zo goed hebt begrepen.