Haarlem B1 woorden taak 2 en 3 thema 4

• NT2
• MBO
• Studiejaar 4

Code+ deel 3, hfst 4

taak 2 en 3

................... de Griekse stad liggen veel opgravingen.

1. Zomaar
2. Scheppen
3. Dadelijk
4. Rondom

Je moet de aardappels ...................... en de uien .....................

1. schillen, snipperen
2. loskloppen, schillen
3. knippen, specialiteit
4. rondom, scheppen

Doe de rijst in de pan en ..................... wat zout ..................

1. toe, voegt
2. voeg, toe
3. hebben, toegevoegd
4. toevoeg, hebt

De tafel is 2 vierkante meter. De lengte is 2 meter en de ......................... is 1 meter.

1. breedste
2. breette
3. breedte
4. breeten

Wetenschappers meten wat het ................... is van de smeltende gletsjers.

1. bezit
2. produceren
3. tijdelijk
4. effect

Veel zitten tijdens het werk kan tot ......................... problemen leiden.

1. bezit
2. slome
3. lichamelijke
4. slappe

alcohol, drugs en koffie zijn ...........................

1. lichamelijk
2. verboden
3. genootmiddelen
4. genotmiddelen

Als je de planten niet twee keer per week water geeft, dan gaan ze ..................... hangen.

1. slap
2. sloom
3. tolerant
4. gaar

..................... de koekjes en meng ze met boter.

1. Vergeet
2. Roerbakken
3. Verkruimel
4. Fruit

.................... de oven .................... op 180 graden.

1. Voor, verwarmd
2. Verhit, voor
3. Verwarm, vuur
4. Verwarm, voor

Vanwege de voetbalwedstrijd zijn er ....................... veiligheidsmaatregelen genomen.

1. specialiteit
2. tijdelijk
3. zomaar
4. beleid

Vind jij ........................ van softdrugs een goed idee? Of vind je dat het verboden moet worden?

1. legalisering
2. beleid
3. tolerant
4. stoven

Dictee

Schrijf op ..................

Schrijf op ..................

Schrijf op ..................

Schrijf op ..................

Schrijf op ..................

Schrijf op .......................

Schrijf op ..................

Schrijf op ..................

verbindingen en idioom

Afhankelijk zijn .....................

soms = ...... en toe

Wij gaan door ............... leren.

De .................. van de man gaat door de maag.

Zij raakt nogal .................. haar telefoon kwijt.

Kan je ook verslaafd raken .................. sociale media?

Eén glas wijn per week kan geen .................., volgens mij.

ER als onbepaald subject

Er staat het nieuwe huis te koop in onze straat.

1. goed
2. fout

Er is daar een nieuwe buurman komen wonen.

1. goed
2. fout

Er zijn heel weinig bouwgrond in het dorp.

1. goed
2. fout

Een oude vrouw loopt naar er de bushalte.

1. goed
2. fout