transformator

transformator
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

transformator

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Iedereen weet wat de persoonsvorm is.
A
Iedereen
B
Weet
C
Persoonsvorm
D
Is

Slide 2 - Quizvraag

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 3 - Quizvraag

Na de elektriciteitscentrale , de masten en de transformatorstation, gaat de elektriciteit naar een transformatorhuisje. In hoeveel Volt wordt de elektriciteit dan omgezet?
A
10.000 V
B
360.000 V
C
230 V

Slide 4 - Quizvraag

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 5 - Quizvraag

De persoonsvorm heeft drie kenmerken.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
heeft
C
drie
D
kenmerken

Slide 6 - Quizvraag

Zuren zijn
A
metalen
B
moleculaire stoffen
C
zouten

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een titratie?
A
Manier om te bepalen hoeveel zuur of base aanwezig is
B
Manier om te kijken of de indicator die wordt gebruikt te checken of die werkt
C
Manier om te zien of een stof zuur of basisch is
D
pH bepalen van een stof door middel van een indicator

Slide 8 - Quizvraag

Is natronloog een zuur of een base?
A
zuur
B
base
C
neutraal

Slide 9 - Quizvraag

Wat doet een zuur-base-indicator?
A
Deze laat zien wat de exacte pH-waarde is
B
Deze verkleurt bij een bepaalde pH-range
C
Deze neutraliseert de oplossing
D
Deze verkleurt alleen bij een zuur

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een belangrijke eigenschap van een zuur in zuur-base reacties?
A
Neemt H+ op
B
Staat H+ af
C
Neemt OH- op
D
Staat OH- af

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een zuur/base indicator
A
een stof die een zuur neutraal maakt
B
een stof die een base neutraal maakt
C
een stof waarmee je kunt bewijzen of je een zuur of een base hebt
D
een stof die een neutrale stof kan aantonen

Slide 12 - Quizvraag

Bij een zuur-base reactie wordt een...
A
H+ overgedragen.
B
OH- overgedragen.

Slide 13 - Quizvraag

Bij een zuur-base-reactie wordt een...
A
H+ overgedragen van een zuur naar een base.
B
OH- overgedragen van een zuur naar een base.
C
H+ overgedragen van een base naar een zuur.
D
OH- overgedragen van een base naar een zuur,

Slide 14 - Quizvraag

Is kaliumhydroxide een zuur, base of neutrale stof?
A
zuur
B
base
C
neutraal
D
kun je niets over zeggen

Slide 15 - Quizvraag

Een base reageert met een zuur door...
A
OH- te worden
B
OH- op te nemen
C
H2O te worden
D
H+ op te nemen

Slide 16 - Quizvraag

Is natronloog een zuur of een base
A
zuur
B
base
C
geen zuur en ook geen base

Slide 17 - Quizvraag

Is dit een zuur-base reactie:
CaO + 2 H+ --> Ca2+ + H2O
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Is ammonia een zuur of een base
A
zuur
B
base
C
geen zuur en ook geen base

Slide 19 - Quizvraag

Zuur of base?

H3PO4
A
zuur
B
base

Slide 20 - Quizvraag

Zuur of base?

NH3
A
zuur
B
base

Slide 21 - Quizvraag

Zuur of base?
HCl (aq)
A
zuur
B
base

Slide 22 - Quizvraag

Is azijn een zuur of een base
A
zuur
B
base
C
geen zuur en ook geen base

Slide 23 - Quizvraag

Is Natriumfosfaat een zuur of een base
A
zuur
B
base
C
geen zuur en ook geen base

Slide 24 - Quizvraag

Is Ammonia een zuur of een base
A
zuur
B
base
C
geen zuur en ook geen base

Slide 25 - Quizvraag

men bepaalt de concentratie van een zuur of base met een
A
oxidatie
B
titratie
C
infiltratie
D
deductie

Slide 26 - Quizvraag

Wanneer noem je een transformator ‘ideaal’?

A
als de primaire spanning gelijk is aan de secundaire spanning
B
als de primaire stroom gelijk is aan de secundaire stroom
C
als het aantal primaire windingen gelijk is aan het aantal secundaire windingen
D
als het primaire vermogen gelijk is aan het secundaire vermogen

Slide 27 - Quizvraag

In een transformator wordt de spanning naar beneden gebracht.
Wat weet je over deze transformator?
A
De primaire spoel heeft meer windingen dan de secundaire spoel.
B
De secundaire spoel heeft meer windingen dan de primaire spoel.

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het theoretisch rendement van een transformator?
A
1%
B
10%
C
100%
D
1000%

Slide 29 - Quizvraag

Welke spanningsbron gebruik je bij een transformator?
A
gelijkspannig
B
wisselspanning
C
wissel- en gelijk-kunnen allebei
D
wissel- en gelijk- kunnen allebei niet

Slide 30 - Quizvraag

Na de elektriciteitscentrale , de masten en de transformatorstation, gaat de elektriciteit naar een transformatorhuisje. In hoeveel Volt wordt de elektriciteit dan omgezet?
A
10.000 V
B
360.000 V
C
230 V

Slide 31 - Quizvraag

wat kan een transformator
A
Lampen schakelen
B
De frequentie wijzigen
C
Elektrische spanning transformeren
D
Kortsluiting voorkomen

Slide 32 - Quizvraag

Wat veranderd een transformator?
A
De spanning
B
De stroomrichting
C
De stroomsterkte
D
Het vermogen

Slide 33 - Quizvraag

Een ideale transformator betekent?
A
Dat het formaat klein is
B
Dat er geen spanning verloren gaat
C
Dat er geen energie verloren gaat
D
Dat er geen stroom verloren gaat

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een transformator?
A
Een apparaat waarbij je de spanning kunt aanpassen bv van 230 V naar 12 V
B
Een apparaat dat ervoor zorgt dat je spanning meer wordt en je kunt transformators ook aan elkaar koppelen

Slide 35 - Quizvraag