In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Le Passé Composé
Slide 1 - Tekstslide
RADSESSIE
Slide 2 - Tekstslide
Présent
Drie soorten regelmatige werkwoorden
- ER (manger)
Voor nu: WW op -ER belangrijk!
Slide 3 - Tekstslide
Regelmatig ww op -er (présent)
Bijvoorbeeld: chanter (zingen)
- er + uitgangen:
Je chante
Tu chantes
Il/elle/on chante
Nous chantons
Vous chantez
Ils/elles chantent
Slide 4 - Tekstslide
Sleep de pers vnw naar de juiste uitgangen
e
es
ons
ent
e
ez
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Slide 5 - Sleepvraag
WISBORD OPDRACHT
Slide 6 - Tekstslide
Le passé composé = v.t.t.
(voltooid deelwoord)
De passé composé is de verleden tijd met 2 werkwoorden.
Bijvoorbeeld: Ik heb gegeten.
J'ai mangé
Wat is de passé composé?
Slide 7 - Tekstslide
Passé composé
J'ai dansé.
Ik heb gedanst
Hoe vorm je de passé composé?
De passé composé komt altijd met z'n twee!
1. hulp werkwoord = vorm w.w. avoir of être
2. voltooid deelwoord
Slide 8 - Tekstslide
Exemple : Présent / Passé composé
Le présent
Le passé composé
je parle
j'ai parlé
tu parles
tu as parlé
il/elle/on parle
il/elle/on a parlé
nous parlons
nous avons parlé
vous parlez
vous avez parlé
ils/elles parlent
ils/elles ont parlé
Slide 9 - Tekstslide
présent
passé composé
Je regarde Netflix
Luc et Sophie parlent français
On a fêté l'anniversaire
Vous avez invité Luc?
Slide 10 - Sleepvraag
Dus: Uit welke twee elementen bestaat de passé composé in het Frans?
Sleep die twee elementen naar het juiste vakje
+
Persoonlijk voornaamwoord
Vorm van het hulpwerkwoord avoir
Heel werkwoord
Voltooid deelwoord
Slide 11 - Sleepvraag
Zet de stappen in de correcte volgorde om de passé composé te maken van de regelmatige werkwoorden -ER
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Een vervoeging van avoir of être maken
Maak de stam van het werkwoord op -er
Plak 'é' achter de stam
Zoek het onderwerp
Slide 12 - Sleepvraag
Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.
Je/j'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
avons
avez
ont
as
a
ai
Slide 13 - Sleepvraag
Le passé composé: avoir& être
Slide 14 - Tekstslide
tu - parler
passé composé
A
tu as parlé
B
tu avoir parlé
C
tu parles
D
tu parle
Slide 15 - Quizvraag
Hij heeft gezongen (in de passé composé)
A
Il a chanté
B
Elle a chanté
C
Il avons chanté
D
Il a chante
Slide 16 - Quizvraag
Zet in de passé composé Je (faire)
A
J'ai fait
B
J'ai fairé
C
J'avez fu
D
Je avoir fé
Slide 17 - Quizvraag
Passé composé: wij zijn geweest nous + être
A
nous sommes été
B
nous avons été
C
nous été
D
nous sommes
Slide 18 - Quizvraag
Vous (manger, passé composé)
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons
Slide 19 - Quizvraag
Passé composé: Jeanne (gagner)
A
gagné
B
a gagné
C
a gagner
D
gagne
Slide 20 - Quizvraag
ils - travailler
passé composé
A
ils a travaillé
B
ils avons travaillé
C
ils ont travaillé
D
ils ai travaillé
Slide 21 - Quizvraag
Je comprends le passé composé!
A
oui
B
non
C
Je ne sais pas
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
STARTTAAK (tâche de début)
niveau sonore: j'ai fini la tâche (ik ben klaar met de taak) -> memrise level 2+3
of herhalen met speedreview (level 1 t/m 4) vrijdag controle!
timer
8:00
Slide 24 - Tekstslide
Het bijvoeglijk naamwoord
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 25 - Tekstslide
C'est quoi un adjectif?
Slide 26 - Woordweb
Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.
Slide 27 - Tekstslide
Nederlands
In het Nederlands is het bijvoeglijk naamwoord hetzelfde voor enkelvoud/meervoud, mannelijk/vrouwelijk. Bijvoorbeeld:
Mijn broer (man. ev.) is groot. Mijn zus (vr. ev.) is groot. Mijn broers (man. mv.) zijn groot. Mijn zussen (vr. mv.) zijn groot.
Slide 28 - Tekstslide
Frans
Maar, let op! In het Frans past het bijv. nw. zich aan aan het zelfstandig naamwoord. Kijk maar:
Mon frère est grand. = man. ev Ma soeur est grande. = vr. ev Mes frères sont grands. = man. mv Mes soeurs sont grandes. = vr. mv
Slide 29 - Tekstslide
hoe maak je het bijvoeglijk naamwoord?
het zelfstandig naamwoord
het bijvoeglijk naamwoord
mannelijk enkelvoud
- (bv: petit)
vrouwelijk enkelvoud
e (bv: petite)
mannelijk meervoud
s (bv: petits)
vrouwelijk meervoud
es (bv: petites)
Slide 30 - Tekstslide
Kies het juiste antwoord. La maison est très ______________ (grand).
A
grande
B
grand
Slide 31 - Quizvraag
Les filles sont............
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 32 - Quizvraag
Uitzondering 1:
Eindigt een bijvoeglijk nw. al op een –e?
Dan moet je in de vrouwelijke vorm er niet nog een extra –e bij te zetten.
Ties est timide. Sophie est timide. (en niet: Sophie est timidee). Ties est calme. Sophie est calme. (en niet: Sophie est calmee).
Slide 33 - Tekstslide
Uitzondering 2:
Eindigt een bijvoeglijk nw. al op een –s?
Dan moet je er bij man. mv. er niet nog een extra –s bij te zetten.
le garçon français
les garçons français (en dus niet: françaiss)
Slide 34 - Tekstslide
Uitzondering 3:
In het Frans staan de meeste bv naamwoorden achter het zelfstandig naamwoord. In een paar gevallen komt het bijvoeglijk naamwoord (net als in het Nederlands) voor het zelfstandig naamwoord.
Deze staan ook in jullie boek! Leer deze goed uit je hoofd!
Slide 35 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
mannelijk
vrouwelijk
mooi / leuk - joli
un joli cadeau
des jolis cadeaux
une jolie fille
des jolies filles
groot - grand
un grand acteur
des grands acteurs
une grande voiture
des grandes voiture
klein
un petit verre
des petits verres
une petite chambre
des petites chambres
lekker / goed - bon(ne)
un bon restaurant
des bons restaurants
une bonne note
des bonnes notes
mooi - beau / belle
un beau chien
des beaux chiens
une belle robe
des belles robes
nieuw - nouveau / nouvelle
un nouveau portable
des nouveaux portables
une nouvelle journée
des nouvelles journées
oud - vieux / vielle
un vieux monsieur
des vieux monsieurs
une vielle dame
des vieilles dames
Slide 36 - Tekstslide
weektaak
DANS LE LIVRE. Flexboek : En bînome: page 24. 6a,7, 11, 16, 17(a t/m c) pagina 70: -> exc 16,17. Enligne memrise: level: 1,2,3, 4