herhaling paragraaf 7.1 + 7.2 + 7.3

Welke overheid behoort niet tot de lagere overheid?
A
het Rijk
B
de provincies
C
de gemeenten
D
de waterschappen
1 / 38
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Welke overheid behoort niet tot de lagere overheid?
A
het Rijk
B
de provincies
C
de gemeenten
D
de waterschappen

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke overheid is verantwoordelijk voor de rechtspraak?
A
Rijksoverheid
B
Gemeente
C
Provincie
D
Waterschappen

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke overheid laag is verantwoordelijk het uitgeven van je paspoort
A
Gemeente
B
Provincie
C
Waterschappen
D
Het rijk

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke overheid horen de ministers?
A
Gemeente
B
Provincie
C
het Rijk
D
Waterschap

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke overheid laag is verantwoordelijk voor het verhogen van het BTW-tarief
A
Gemeente
B
Provincie
C
Waterschappen
D
Het rijk

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke overheid is verantwoordelijk voor de volgende zaken?

Het ophalen en legen van de afvalcontainers en/of vuilniszakken.
A
Gemeente
B
Provincie
C
Het Rijk

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is subsidie?
A
Geld waar je recht op hebt
B
Financiële steun van de overheid
C
Belastingfraude
D
Extraatje van de overheid

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn accijns?
A
invoerrechten die je betaalt over producten
B
belasting die je over producten betaalt
C
extra belasting die je betaalt over producten die schadelijk zijn voor milieu en mens
D
premie die je betaalt voor jouw zorgverzekering

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een ander soort belasting zijn accijns. Waarop zit geen accijns denk je?
A
alcohol
B
brandstof
C
tabak
D
voedsel

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

accijns wordt geheven over
A
alcohol
B
paspoort
C
zonnepanelen
D
onderwijs

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kartel?
A
Een groep bedrijven die prijsafspraken maakt
B
Een groep ministers die afspraken maken.
C
Een groep mensen die demonstreren.
D
Een groep werknemers die een CAO willen.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kartel heeft als doel om ...
A
concurrentie te vergroten
B
concurrentie te verminderen
C
te hoge prijzen tegen te gaan

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

kartel
A
is per wet verboden
B
mag soms
C
is per provincie verboden

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het sociaal minimum
A
Hoeveel mensen er leven van een bijstandsuitkering
B
Een minimumbedrag wat je nodig hebt om van te kunnen leven
C
De minimale leeftijd om een uitkering te kunnen ontvangen
D
Een toeslag die je van de overheid krijgt als je een laag inkomen hebt

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste omschrijving van het solidariteitsbeginsel?
A
Prijsafspraken tussen bedrijven
B
Werkenden betalen voor niet werkenden
C
Twee bedrijven die gaan samenwerken
D
De rijkste mensen betalen de meeste belasting

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een sociale voorziening...
A
wordt betaald uit premies
B
is een verzamelnaam voor alle uitkeringen
C
is alleen voor ouderen
D
wordt betaald uit belastinggeld

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sociale voorzieningen zijn:
A
WW
B
ANW
C
Kinderbijslag
D
Bijstand

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak past bij een werknemersverzekering?
Een werknemersverzekering....
A
Wordt betaald uit belastinggeld
B
Is gelijk aan het sociaal minimum
C
Is voor als je in loondienst werkt.
D
Behoort tot de sociale voorzieningen.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor wie zijn de werknemersverzekeringen?
A
Voor de mensen die gewerkt hebben
B
Voor de mensen die werken
C
Voor de mensen die in loondienst hebben gewerkt
D
Voor de mensen die in loondienst werken of hebben gewerkt.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen werknemersverzekering?
A
WW
B
WIA
C
AOW

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hier een werknemersverzekering?
A
WIA
B
AOW
C
Anw
D
AKW

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is en volksverzekering?
A
Verzekering voor iedereen die werkt
B
Verzekering voor iedereen die gewerkt heeft
C
Verzekering voor iedere Nederlander
D
Verzekering voor iedereen die werkt of gewerkt heeft

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van volksverzekeringen zijn
A
AOW, ANW, WW
B
AOW, ANW, WIA
C
WW, ziektewet, WAjong
D
AOW, ANW, Wajong

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volksverzekeringen worden betaald met
A
belastingen
B
btw
C
accijns
D
premies

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een volksverzekering?
A
AOW
B
WIA
C
WW

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Collectieve goederen zijn:
A
Voorzieningen de iedereen kan kopen in de winkel
B
Voorzieningen die de overheid geheel of gedeeltelijk heeft betaald
C
Voorzieningen die mensen maken voor elkaar
D
Voorzieningen waar iedereen voor een klein eigenaar van is

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door wie worden collectieve goederen geleverd?
A
bedrijven
B
particulieren
C
overheid
D
buitenland

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De overheid geeft veel geld uit aan collectieve goederen. Voor wie zijn collectieve goederen bestemd?
A
Alle burgers
B
de ambtenaren
C
de rijksoverheid
D
het rijk, de provincies en de gemeenten

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het tegenovergestelde van de collectieve sector?
A
Gezamenlijke sector
B
Algemene sector
C
Particuliere sector
D
Winstgevende sector

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De collectieve sector bestaat uit:
A
de overheid
B
de overheid en de instellingen voor de sociale zekerheid
C
instellingen voor de sociale zekerheid
D
Geen van deze antwoorden

Slide 30 - Quizvraag

voorbeeld instelling sociale zekerheid: UWV
Wie betaalt mee aan de collectieve sector?
A
niet betlastingbetalers
B
Belastingbetalers

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rijscholen maken deel uit van de collectieve sector.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is een school onderdeel van de collectieve sector
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het antwoord die bij de particuliere sector?
A
instellingen betaald door de overheid
B
bedrijven betaald door de verkoopopbrengst

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen particuliere sector?
A
Schoenenwinkel
B
Fietsenwinkel
C
Ziekenhuis
D
Reclamebedrijf

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De particuliere sector wil winst maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Privatisering betekent dat...
A
Een particulier bedrijf verkoopt zijn bedrijf aan de overheid
B
De overheid verkoopt een bedrijf aan een particulier bedrijf
C
Alleen burgers mogen gebruikmaken van het privébedrijf
D
Alleen de overheid mag gebruikmaken van het privébedrijf

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het gevaar van privatiseren?
A
Concurrentie, waardoor de kosten dalen en het product goedkoper / beter wordt.
B
het overheidstoezicht vermindert (met alle gevolgen van dien), geprivatiseerde ondernemingen ontslaan vaak op grote schaal werknemers en voor de producten kan een veel hogere prijs worden berekend.

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies