Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1: Vrienden

Nieuw Nederlands 5de editie

1vwo

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1: Vrienden

Nieuw Nederlands 5de editie

1vwo

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud Eindtoets hoofdstuk 1
  1. Lezen H1
  2. Woordenschat H1
  3. Grammatica zinsdelen H1
  4. Grammatica woordsoorten H1
  5. Spelling H1

    
    
      

        
      
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
 
   
   
   

   
   
   
     
       
       
     
   
 

   
   

   
   
     
       Het schrijven van getallen
     
   

   
   
      In teksten schrijf je getallen soms in cijfers en soms in letters. De regels die je daarbij moet hanteren zijn helder, maar het zijn er veel. Leer ze niet allemaal uit je hoofd, maar probeer een logica te vinden. Twijfel je bij het schrijven van een officieel document: zoek de regel dan op!
   

 
 
 
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
   
   
   
   
 
 

Aa

Slide 2 - Tekstslide

Bestudeer de theorie bij Lezen H1 en maak daarvan

een korte samenvatting in je schrift

Leerdoelen

  • Ik kan het onderwerp van een tekst vinden
  • Ik kan oriënterend lezen


timer
10:00000

Slide 3 - Tekstslide


Inleiding Lezen hoofdstuk 1
Het onderwerp van een tekst is een bondige, specifieke omschrijving van waar een tekst over gaat. Je kan het vergelijken met een zoekterm. Om te achterhalen wat het onderwerp van een tekst is, moet je deze oriënterend lezen.

Slide 4 - Tekstslide


Welke van de onderstaande omschrijvingen is niet bondig én specifiek?
A
Grenzeloze vriendschappen
B
Het belang van vriendschap voor ouderen
C
Meidenvriendschappen
D
Mijn beste vriend gaat verhuizen naar Zwolle.

Slide 5 - Quizvraag


Lees het onderstaande fragment

Vriendschap speelt een belangrijke rol in het leven van jongeren. Het hebben van vrienden is zelfs bepalend voor hun gevoel van welzijn. Tegenwoordig hebben veel jongeren ook online vriendschappen. Het hebben van digitale vrienden heeft veel voordelen. Zo kan je een digitale vriendschap eenvoudig onderhouden. Je hoeft er de deur niet eens voor uit! Zie je er dagje niet uit? Ook geen probleem. Dan zet je je webcam gewoon niet aan. En heb je geen zin in contact? Dan ben je een dagje offline. Daar doet niemand moeilijk over.

Extra
Wat zou een nadeel van een online vriendschap kunnen zijn?

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een goed onderwerp
bij de voorgaande tekst?

Slide 7 - Woordweb


Wat doe je niet als je oriënterend leest?
A
Je kijkt naar de titel.
B
Je kijkt naar de bron.
C
Je kijkt naar de vetgedrukte woorden.
D
Je kijkt naar de afbeelding bij de tekst.

Slide 8 - Quizvraag


Waar vind je de bron van een tekst?
A
Meestal bovenaan de tekst
B
Meestal onderaan de tekst
C
Dat hangt er vanaf
D
Precies in het midden

Slide 9 - Quizvraag

Studietips
  • Lees iedere opdracht altijd eerst goed door.
  • Werk rustig en gefocust! Haastige spoed is zelden goed. 
  • Nieuw Nederlands Online is hoofdlettergevoelig. Zet de automatische hoofdletterfunctie op je iPad dus uit!


Slide 10 - Tekstslide

Aan het werk
  • Maak opdracht 'Extra' van Lezen H1.

  • Kijk kritisch naar je verbeterpunten!
  • Score <75%? Maak dan de opdracht opnieuw.
  • Maak daarna de 'Test' van Lezen H1.

Slide 11 - Tekstslide

Bestudeer de theorie bij Grammatica zinsdelen H1

en maak een korte samenvatting in je schrift

Leerdoelen

  • Ik kan een zin in zinsdelen splitsen
  • Ik kan de persoonsvorm in een zin benoemen
  • Ik kan het onderwerp in een zin benoemen


timer
3:00

Slide 12 - Tekstslide


Inleiding Grammatica zinsdelen hoofdstuk 1 (1)
Grammatica kan je zien als het bouwwerk van onze taal. Dat taalbouwwerk bestaat uit verschillende stukjes. Alle stukjes hebben een eigen taak of functie in een zin. Het eerste zinsdeel dat we leren is het onderwerp.  

Slide 13 - Tekstslide


Stap 1: Zoek eerst de persoonsvorm
De persoonsvorm is geen zinsdeel. Het is de start van het taalbouwwerk. Wie de persoonsvorm in een zin kan vinden, weet ook meteen wat het onderwerp is. Die zijn namelijk aan elkaar gekoppeld. De persoonsvorm vind je door de 'tijd- of getalproef' te doen. 

Slide 14 - Tekstslide

Benoem in de onderstaande zinnen de persoonsvorm. Gebruik daartoe dit keer de tijdproef.

1. Mijn beste vriend / spaart / al jaren / LEGO.

2. Die jongen / heeft / een bijzondere hobby.

3. Zijn zusje / is / gisteren / jarig / geweest.

4. Een slang / mag / dat meisje / niet / kopen.

5. Wie / kan / de beste moppen / vertellen?

Slide 15 - Tekstslide


Antwoorden

1. Mijn beste vriend / spaart (spaarde) / al jaren / LEGO.

2. Die jongen / heeft (had) / een bijzondere hobby.

3. Zijn zusje / is (was) / gisteren / jarig / geweest.

4. Een slang / mag (mocht) / dat meisje / niet / kopen.

5. Wie / kan (kon) / de beste moppen / vertellen / en / maakt (maakte) / de snelste grappen?

Slide 16 - Tekstslide


Waarom noemen we de persoonsvorm van een zin
eigenlijk de persoonsvorm?

Slide 17 - Open vraag


Stap 2: Zoek dan het onderwerp
Als je de persoonsvorm hebt gevonden, kan je op zoek naar het onderwerp. Het onderwerp is de hoofdrolspeler in de zin. Het is degene of datgene in die zin die iets doet, waar iets mee gebeurt of die zich in 'een staat van zijn' bevindt.

Slide 18 - Tekstslide

Benoem in de onderstaande zinnen het onderwerp. Vraag je af 'wie of wat' bij de persoonsvorm hoort.

1. Mijn beste vrienden / sparen / al jaren / LEGO.

2. Die jongen / heeft / een bijzondere hobby.

3. Zijn zusje / is / gisteren / jarig / geweest.

4. Een slang / mogen / die meisjes / niet / kopen.

5. Wie / kan / de beste moppen / vertellen / en / maakt / de snelste grappen?

Slide 19 - Tekstslide


Antwoorden

1. Mijn beste vrienden / sparen / al jaren / LEGO.

2. Die jongen / heeft / een bijzondere hobby.

3. Zijn zusje / zijn / gisteren / jarig / geweest.

4. Een slang / mogendie meisjes / niet / kopen.

5. Wie / kan / de beste moppen / vertellen / en / maakt / de snelste grappen?

Slide 20 - Tekstslide

Soms is het niet meteen duidelijk of een onderwerp enkelvoud of meervoud is. Hoe zit dat bij het woord 'politie'?

Slide 21 - Open vraag

Aan het werk
  • Maak opdracht 'Extra' van Grammatica zinsdelen H1.
  • Score <75%: Maak dan de opdracht opnieuw.
  • Maak daarna de 'Test' van Grammatica zinsdelen H1.

Slide 22 - Tekstslide

Bestudeer de theorie bij Grammatica woordsoorten

H1 en maak een korte samenvatting in je schrift

Leerdoelen

  • Ik kan een zelfstandig naamwoord benoemen
  • Ik kan een lidwoord benoemen
  • Ik kan een werkwoord benoemen


timer
10:00000

Slide 23 - Tekstslide


Inleiding Grammatica woordsoorten hoofdstuk 1
Je hebt geleerd dat je taal soms in zinnen of zinsdelen kan verdelen. In de grammatica breken we de taal soms in nog kleinere stukjes: in woorden. Ieder woord hoort dan tot een eigen woordsoort. De woordsoortenkast is gigantisch groot en heeft tientallen taallades met woordsoorten. 

Slide 24 - Tekstslide

Hoeveel woorden heeft deze zin?

Een beste vriend moet je kunnen vertrouwen.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 25 - Quizvraag


Het zelfstandig naamwoord (1)
In de eerste taallade van de woordsoortenkast zitten de zelfstandig naamwoorden. In deze taallade zitten woorden voor mensen, dieren, planten, dingen of gevoelens, zoals 'Joris', 'kangoeroe', 'zeealg', 'laptop' en 'vriendschap'. Er zijn drie soorten zelfstandig naamwoorden, waarvan de eigennaam het eenvoudigst is.

Slide 26 - Tekstslide

Hoeveel zelfstandig naamwoorden heeft deze zin?

Een beste vriend moet je kunnen vertrouwen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 27 - Quizvraag


Het zelfstandig naamwoord (2)
Het zelfstandig naamwoord 'vriend' is concreet: dat betekent dat je het kan aanraken of voor je kan zien. Dat geldt niet voor een 'gevoel', de 'vriendschap' of het 'vertrouwen'. Die zelfstandig naamwoorden zijn abstract. 

Slide 28 - Tekstslide

Wat is geen
abstract zelfstandig naamwoord?
A
snelheid
B
klimaat
C
emotie
D
regendruppel

Slide 29 - Quizvraag


Het lidwoord
De taallade met zelfstandig naamwoorden is een grote. Er zitten duizenden woorden in en er komen steeds nieuwe bij. Naast deze taallade zit een heel kleine lade: die voor de Nederlandse lidwoorden. Er zitten maar drie woorden in: de, het en een. In Duitsland is die lade veel groter.

Slide 30 - Tekstslide

Hoeveel lidwoorden heeft de onderstaande zin?

Een beste vriend moet je kunnen vertrouwen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 31 - Quizvraag

Waarom denk je dat het woord 'een' in de onderstaande zin geen lidwoord is?

Mara is een van mijn beste vriendinnen.
A
Het staat niet voor een zelfstandig naamwoord.
B
Het geeft een getal aan en het is dus een telwoord.
C
Het verwijst niet naar een zelfstandig naamwoord.
D
Ik weet het niet.

Slide 32 - Quizvraag

Waarom denk je dat het woord 'het' in de onderstaande zin geen lidwoord is:

Gisteren heeft het de hele dag geregend.
A
Het staat niet voor een zelfstandig naamwoord.
B
Het geeft een getal aan en het is dus een telwoord.
C
Het verwijst niet naar een zelfstandig naamwoord.
D
Ik weet het niet.

Slide 33 - Quizvraag


Het werkwoord
Ook de taallade met werkwoorden is immens groot. Onze taal kent duizenden werkwoorden en ieder jaar verzinnen we er ook nog tientallen bij. Vaak lenen we die van andere landen, zoals bij fileren, gamen en whatsappen.

Slide 34 - Tekstslide

Hoeveel werkwoorden heeft de onderstaande zin?

Een beste vriend moet je kunnen vertrouwen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 35 - Quizvraag

Welk werkwoord vertelt je het meest specifiek
wat er in de zin gebeurt?

Een beste vriend moet je kunnen vertrouwen.
A
moet
B
kunnen
C
vertrouwen
D
Ik weet het niet.

Slide 36 - Quizvraag

Een belangrijk kenmerk van een werkwoord is dat je het kan vervoegen. Welke vervoegingen van het werkwoord 'skaten' ken jij?

Slide 37 - Open vraag

Aan het werk
  • Maak opdracht 'Extra' van Grammatica woordsoorten H1.
  • Score <75%: Maak de opdracht opnieuw.
  • Maak dan de 'Test' van Grammatica woordsoorten H1.

Slide 38 - Tekstslide

Bestudeer de theorie bij Spelling H1 en maak

daarvan een korte samenvatting in je schrift

Leerdoelen

  • Ik weet waar ik een kleine letter en/of een hoofdletter moet schrijven
  • Ik weet waar ik een punt, een vraagteken en een uitroepteken moet schrijven
  • Ik weet hoe ik woorden correct moet verkleinen 


timer
10:00000

Slide 39 - Tekstslide


Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
Namen van landen, steden, rivieren en gebergtes schrijf je altijd met een hoofdletter. Datzelfde geldt voor delen of de inwoners van die landen of steden. De windstreken schrijf je met een kleine letter, dus het noorden, zuiden, oosten en westen. 
A
Noord-Holland
B
Noorden
C
Noren
D
Noorwegen

Slide 40 - Quizvraag


Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
In een aanhef schrijf je de eerste verwijzing naar een naam altijd met een hoofdletter. Het is dus meneer Van Dalen, Jan van Dalen of meneer J. van Dalen. 
A
mevrouw van Zaalen
B
Katya van Zaalen
C
docente Van Zaalen
D
K.L. van Zaalen

Slide 41 - Quizvraag


Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
Officiële en/of religieuze feestdagen schrijf je altijd met een hoofdletter, zoals bij Moederdag, Kerst, Pasen en Hemelvaart. 
A
maandag
B
kerst
C
januari
D
lente

Slide 42 - Quizvraag

Hoe verklein je
het woord 'menu' correct?

Slide 43 - Woordweb


Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
De correcte spelling is ' trolley'tje'. Verkleiningen van woorden met een y eindigen altijd op 'tje. 
A
trolleytje
B
colaatje
C
balietje
D
brietje

Slide 44 - Quizvraag

Aan het werk
  • Maak opdracht 'Extra' van Spelling H1.

  • Kijk kritisch naar je verbeterpunten!
  • Score <75%? Maak dan de opdracht opnieuw.
  • Maak daarna de 'Test' van Spelling H1.

Slide 45 - Tekstslide