NK 3.2 +3.3 + UL 3.4

Planning
  • SET A ingeleverd!
  • Nakijken in je werkboek van 3.2 + 3.3
  • Doelen 3.4
  • Uitleg 3.4
  • Huiswerk opgeven
  • Aan het werk met je HW-opdrachten
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Planning
  • SET A ingeleverd!
  • Nakijken in je werkboek van 3.2 + 3.3
  • Doelen 3.4
  • Uitleg 3.4
  • Huiswerk opgeven
  • Aan het werk met je HW-opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

SET inleverdatum in classroom blijft ongewijzigd, 
want je moest het verder afmaken in je eigen tijd 

= 12 december 23:59uur!

Slide 2 - Tekstslide

Pak je boek open op blz. 175
en zorg voor een nakijkpen!

Slide 3 - Tekstslide

NK 3.2 +3.3 + UL 3.4
3.2 Genen 
1 a  homozygoot.
  b homozygoot.
  c verschillende
  
2  a    B roze bloemen                        
     b  1  = ArAr  
          2  =AwAw  
          3 = ArAw
      c - nee, dominant
 

bloemen en een allel voor witte bloemen. Deze plant heeft rode bloemen als fenotype.
Heeft deze plantensoort een intermediair fenotype? ja / nee
Het allel voor rode bloemen is dominant / recessief / geen van beide.
3
Samenvatting
Zet bij de volgende begrippen een definitie en een bijbehorend genotype (in letters). Gebruik
daarbij: A – a – Aa – Ab. Het dominante allel is voorgedaan.
Dominant allel Het allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype. A
Recessief allel Het allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel is. a
Homozygoot Het gen bestaat uit twee gelijke allelen. AA of aa
Heterozygoot Het gen bestaat uit twee verschillende allelen. Aa
Intermediair Geen van beide allelen is dominant of recessief. In het fenotype komt een
mengvorm tot uiting, bijvoorbeeld rood en wit wordt roze.
Aa of Ab
3GT deel A uitwerkingen
Thema 3 Erfelijkheid en evolutie 85 © Uitgeverij Malmberg
INZICHT
4
In afbeelding 6 zijn de lichaamscellen van vier verschillende personen schematisch getekend.
Vier allelen zijn aangegeven. Op de chromosomen liggen genen voor de lengte van de wimpers
en voor rechts- of linkshandigheid.
a Bekijk de lichaamscel van Marloes.
Is Marloes heterozygoot of homozygoot voor de eigenschap ‘lengte van de wimpers’?
Marloes is heterozygoot voor de eigenschap ‘lengte van de wimpers’. (Heterozygoot betekent
dat het genotype twee verschillende allelen heeft. Marloes heeft allelen (bolletjes) met een
verschillende kleur.)
b Marloes heeft lange wimpers.
Is de eigenschap ‘lange wimpers’ dominant of recessief?
De eigenschap ‘lange wimpers’ is dominant. (Het dominante allel komt altijd tot uiting, ook als
het genotype heterozygoot is. Omdat het fenotype lange wimpers is en Marloes
heterozygoot, moet lange wimpers wel dominant zijn.)
c Bekijk de lichaamscel van Rachel.
Is Rachel heterozygoot of homozygoot voor de eigenschap ‘rechts- of linkshandigheid’?
Rachel is heterozygoot voor de eigenschap ‘rechts- of linkshandigheid’. (Heterozygoot
betekent dat er twee verschillende allelen zijn. Bij Rachel zie je twee verschillende kleuren
vierkantjes.)
d Ga er in deze vraag van uit dat het milieu (de omgeving) geen invloed heeft op links- of
rechtshandig zijn.
Rachel is rechtshandig.
Welke eigenschap is dominant: rechtshandig of linkshandig?
De eigenschap ‘rechtshandig’ is dominant. (Het dominante allel komt altijd tot uiting, ook als
het genotype heterozygoot is. Omdat het fenotype rechtshandig is en Rachel heterozygoot,
moet rechtshandig wel dominant zijn.)
e Neem de tabel over en vul hem in. Gebruik daarbij: links – rechts – kort – lang.
(Het dominante allel komt altijd tot uiting. Rechtshandig en lange wimpers zijn dominant. Alle
personen met minstens één van deze allelen hebben dan dit fenotype.)
Rachel Erwin Marloes Jos
Rechts- of linkshandig rechts rechts links rechts
Wimpers lang lang lang kort
5
PTC is een stof die in bijvoorbeeld spruitjes voorkomt. Sommige mensen kunnen PTC proeven
als een heel bittere smaak, andere mensen juist niet. Bij mensen is het allel voor het proeven van
PTC dominant (T) en het allel voor niet-proeven van PTC is recessief (t).
a Wat is het genotype van iemand die homozygoot dominant is voor het proeven van PTC?
Iemand die homozygoot dominant is voor het proeven van PTC, heeft het genotype TT.
(Homozygoot betekent twee dezelfde allelen voor een gen. Dominant betekent dat het altijd
tot uiting komt als het aanwezig is. Dit geef je aan door een hoofdletter te gebruiken.)
b Wat is het genotype van een persoon die geen PTC kan proeven? Leg je antwoord uit.
Iemand die geen PTC kan proeven heeft het genotype tt, want het recessieve allel komt
alleen terug in het fenotype als er geen dominant allel is.
c Bestaan er mensen die geen PTC kunnen proeven en heterozygoot zijn? Leg je antwoord uit.
Er bestaan geen mensen die PTC niet kunnen proeven en heterozygoot zijn. Mensen die
heterozygoot zijn, hebben een dominant en een recessief allel (Tt). Iemand met een
dominant allel kan altijd PTC proeven. (Het dominante allel komt altijd als eigenschap in het
fenotype als het aanwezig is in het genotype.)
3GT deel A uitwerkingen
Thema 3 Erfelijkheid en evolutie 86 © Uitgeverij Malmberg
6
Er bestaat een groep erfelijke ziekten die tot gevolg heeft dat het bindweefsel veel te slap is. Er
zijn verschillende allelen die zo’n ziekte kunnen veroorzaken. Sommige van de allelen zijn
dominant, andere zijn recessief.
In afbeelding 7 zie je twee ouderparen: paar P en paar Q. Beide mannen komen uit een familie
waarin een bindweefselziekte voorkomt. In de families komt niet dezelfde bindweefselziekte voor.
Naast de ouderparen zijn de chromosomen afgebeeld waarop de genen liggen voor zo’n ziekte.
Onder de personen staat geschreven of ze wel of niet ziek zijn.
a Bij welke van de twee mannen is het allel recessief: bij de man van paar P of bij de man van
paar Q? Leg je antwoord uit.
Bij de man van paar Q is het allel recessief. Deze man heeft wel een allel dat de ziekte kan
veroorzaken op een van de chromosomen, maar hij is niet ziek. (Een recessief allel komt
alleen tot uiting als er geen dominant allel aanwezig is.)
b Een andere erfelijke aandoening is het DEND-syndroom. Iemand met het DEND-syndroom
heeft epilepsie en andere hersenaandoeningen. Er zijn ook mensen die een milde vorm van
dit syndroom hebben. Deze mensen hebben moeite met praten of bewegen, maar hebben
geen epilepsie en zijn minder ernstig ziek.
Geef een verklaring voor het bestaan van een ernstige variant van dit syndroom en een
minder ernstige variant.
Een verklaring kan zijn dat de milde vorm van het syndroom een intermediair fenotype is. Het
allel voor DEND-syndroom is dus niet dominant of recessief. Een persoon die homozygoot is
voor deze aandoening heeft de ernstige variant met epilepsie. Een heterozygoot persoon
heeft een mengvorm van normaal en ziek. Dus deze persoon is wel ziek, maar heeft minder
ernstige verschijnselen.
+7
Lees de tekst ‘Sclerosteose’.3 =   

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

NK 3.2 +3.3 + UL 3.4
 4 a  Marloes is heterozygoot voor de eigenschap ‘lengte van de wimpers’. 

4b De eigenschap ‘lange wimpers’ is dominant. 

4c Rachel is heterozygoot voor de eigenschap ‘rechts- of linkshandigheid’. 

4d De eigenschap ‘rechtshandig’ is dominant.
4e  Rachel Erwin Marloes Jos
       rechts rechts links rechts
       lang     lang    lang  kort

 
PTC is een stof die in bijvoorbeeld spruitjes voorkomt. Sommige mensen kunnen PTC proeven
als een heel bittere smaak, andere mensen juist niet. Bij mensen is het allel voor het proeven van
PTC dominant (T) en het allel voor niet-proeven van PTC is recessief (t).
a Wat is het genotype van iemand die homozygoot dominant is voor het proeven van PTC?
Iemand die homozygoot dominant is voor het proeven van PTC, heeft het genotype TT.
(Homozygoot betekent twee dezelfde allelen voor een gen. Dominant betekent dat het altijd
tot uiting komt als het aanwezig is. Dit geef je aan door een hoofdletter te gebruiken.)
b Wat is het genotype van een persoon die geen PTC kan proeven? Leg je antwoord uit.
Iemand die geen PTC kan proeven heeft het genotype tt, want het recessieve allel komt
alleen terug in het fenotype als er geen dominant allel is.
c Bestaan er mensen die geen PTC kunnen proeven en heterozygoot zijn? Leg je antwoord uit.
Er bestaan geen mensen die PTC niet kunnen proeven en heterozygoot zijn. Mensen die
heterozygoot zijn, hebben een dominant en een recessief allel (Tt). Iemand met een
dominant allel kan altijd PTC proeven. (Het dominante allel komt altijd als eigenschap in het
fenotype als het aanwezig is in het genotype.)
3GT deel A uitwerkingen
Thema 3 Erfelijkheid en evolutie 86 © Uitgeverij Malmberg
6
Er bestaat een groep erfelijke ziekten die tot gevolg heeft dat het bindweefsel veel te slap is. Er
zijn verschillende allelen die zo’n ziekte kunnen veroorzaken. Sommige van de allelen zijn
dominant, andere zijn recessief.
In afbeelding 7 zie je twee ouderparen: paar P en paar Q. Beide mannen komen uit een familie
waarin een bindweefselziekte voorkomt. In de families komt niet dezelfde bindweefselziekte voor.
Naast de ouderparen zijn de chromosomen afgebeeld waarop de genen liggen voor zo’n ziekte.
Onder de personen staat geschreven of ze wel of niet ziek zijn.
a Bij welke van de twee mannen is het allel recessief: bij de man van paar P of bij de man van
paar Q? Leg je antwoord uit.
Bij de man van paar Q is het allel recessief. Deze man heeft wel een allel dat de ziekte kan
veroorzaken op een van de chromosomen, maar hij is niet ziek. (Een recessief allel komt
alleen tot uiting als er geen dominant allel aanwezig is.)
b Een andere erfelijke aandoening is het DEND-syndroom. Iemand met het DEND-syndroom
heeft epilepsie en andere hersenaandoeningen. Er zijn ook mensen die een milde vorm van
dit syndroom hebben. Deze mensen hebben moeite met praten of bewegen, maar hebben
geen epilepsie en zijn minder ernstig ziek.
Geef een verklaring voor het bestaan van een ernstige variant van dit syndroom en een
minder ernstige variant.
Een verklaring kan zijn dat de milde vorm van het syndroom een intermediair fenotype is. Het
allel voor DEND-syndroom is dus niet dominant of recessief. Een persoon die homozygoot is
voor deze aandoening heeft de ernstige variant met epilepsie. Een heterozygoot persoon
heeft een mengvorm van normaal en ziek. Dus deze persoon is wel ziek, maar heeft minder
ernstige verschijnselen.
+7
Lees de tekst ‘Sclerosteose’.3 =   

Slide 6 - Tekstslide

NK 3.2 +3.3 + UL 3.4
5a = Iemand die homozygoot dominant is voor het proeven van PTC, heeft het genotype TT.

5b  = Iemand die geen PTC kan proeven heeft het genotype tt, want het recessieve allel komt alleen terug in het fenotype als er geen dominant allel is.
 
5c  = Er bestaan geen mensen die PTC niet kunnen proeven en heterozygoot zijn. Mensen die heterozygoot zijn, hebben een dominant en een recessief allel (Tt). Iemand met een
 dominant allel kan altijd PTC proeven. 

 
fenotype als het aanwezig is in het genotype.)
3GT deel A uitwerkingen
Thema 3 Erfelijkheid en evolutie 86 © Uitgeverij Malmberg
6
Er bestaat een groep erfelijke ziekten die tot gevolg heeft dat het bindweefsel veel te slap is. Er
zijn verschillende allelen die zo’n ziekte kunnen veroorzaken. Sommige van de allelen zijn
dominant, andere zijn recessief.
In afbeelding 7 zie je twee ouderparen: paar P en paar Q. Beide mannen komen uit een familie
waarin een bindweefselziekte voorkomt. In de families komt niet dezelfde bindweefselziekte voor.
Naast de ouderparen zijn de chromosomen afgebeeld waarop de genen liggen voor zo’n ziekte.
Onder de personen staat geschreven of ze wel of niet ziek zijn.
a Bij welke van de twee mannen is het allel recessief: bij de man van paar P of bij de man van
paar Q? Leg je antwoord uit.
Bij de man van paar Q is het allel recessief. Deze man heeft wel een allel dat de ziekte kan
veroorzaken op een van de chromosomen, maar hij is niet ziek. (Een recessief allel komt
alleen tot uiting als er geen dominant allel aanwezig is.)
b Een andere erfelijke aandoening is het DEND-syndroom. Iemand met het DEND-syndroom
heeft epilepsie en andere hersenaandoeningen. Er zijn ook mensen die een milde vorm van
dit syndroom hebben. Deze mensen hebben moeite met praten of bewegen, maar hebben
geen epilepsie en zijn minder ernstig ziek.
Geef een verklaring voor het bestaan van een ernstige variant van dit syndroom en een
minder ernstige variant.
Een verklaring kan zijn dat de milde vorm van het syndroom een intermediair fenotype is. Het
allel voor DEND-syndroom is dus niet dominant of recessief. Een persoon die homozygoot is
voor deze aandoening heeft de ernstige variant met epilepsie. Een heterozygoot persoon
heeft een mengvorm van normaal en ziek. Dus deze persoon is wel ziek, maar heeft minder
ernstige verschijnselen.
+7
Lees de tekst ‘Sclerosteose’.3 =   

Slide 7 - Tekstslide

NK 3.2 +3.3 + UL 3.4
6 a 
Bij de man van paar Q is het allel recessief. Deze man heeft wel een allel dat de ziekte kan veroorzaken op een van de chromosomen, maar hij is niet ziek. 

6b 
Een verklaring kan zijn dat de milde vorm van het syndroom een intermediair fenotype is. Het allel voor DEND-syndroom is dus niet dominant of recessief. Een persoon die homozygoot is
 voor deze aandoening heeft de ernstige variant met epilepsie. Een heterozygoot persoon heeft een mengvorm van normaal en ziek. Dus deze persoon is wel ziek, maar heeft minder ernstige verschijnselen.
 
+7
Lees de tekst ‘Sclerosteose’.3 =   

Slide 8 - Tekstslide

nakijken 3.3 
Ga in je werkboek naar blz. 182

Slide 9 - Tekstslide

werkboek dicht!
Leerdoelen 3.4 

  • Ik kan uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief is. 

Slide 10 - Tekstslide

STAMBOMEN
Schrijf als het mogelijk is altijd in de stamboom!



Slide 11 - Tekstslide

Stambomen
Stambomen

  • Met een stamboom kun je zien hoe een erfelijke eigenschap in je familie wordt doorgegeven. 

  • Rondjes: vrouwen
  • Blokjes: mannen

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Stap 1: Kijk welk fenotype iedereen uit de stamboom heeft.

Slide 14 - Tekstslide

Oefenen
Stap 1: Stel vast welk fenotype elk gezinslid heeft.
Vader
Moeder
Kind 1
Kind 2
Kind 3

Slide 15 - Tekstslide

Stap 2: Wat is het genotype van het kind met een ander fenotype dan vader én moeder?

Slide 16 - Tekstslide

Stap 3
Schrijf bij de stamboom wat je nu weet over het genotype van de andere gezinsleden.

Slide 17 - Tekstslide

Stap 4
Vul de genotypen zo veel mogelijk aan.

Slide 18 - Tekstslide

Een stamboom

Slide 19 - Tekstslide

Nog een stamboom

Slide 20 - Tekstslide

Open je boek op blz. 187
Ga aan de slag met je huiswerk voor morgen!

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk voor morgen =
  1. Maak in je werkboek op papier van 3.4 - opdracht 1 t/m 5
  2. Maak online van 5.4 - opdracht 1 t/m 6

Slide 22 - Tekstslide