Taalbeschouwing en stellen - Basiskennis taal

Taalbeschouwing en stellen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieHBOStudiejaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Taalbeschouwing en stellen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het tegenovergestelde van een synoniem?
A
Homoniem
B
Hyponiem
C
Antoniem

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een homoniem?
A
Het zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben.
B
Het zijn woorden die hetzelfde klinken, maar verschillend worden geschreven. De betekenis is anders.

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel morfemen?

achteruitkijkspiegeltje
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 4 - Quizvraag

loopt

Hoeveel morfemen?
A
1
B
2
C
3

Slide 5 - Quizvraag

Sleep de zinnen naar het juiste niveau.
Verlegen is het tegenovergestelde van brutaal. 
Morgu gaa ik naar sgool!
Hoe noem je z'n boomje toch?
Hoe jij kom laat?
De geschiedenis herhaald zich.

Ik zou graag willen dat de geachte afgevaardigde nu zijn bek hield.

Fonologisch niveau
Morfologisch niveau
Syntactisch niveau
Semantisch niveau
Pragmatisch niveau
Orthografisch niveau

Slide 6 - Sleepvraag

Oma spreek je aan met u.
A
Pragmatisch niveau
B
Semantisch niveau

Slide 7 - Quizvraag

Een kind zegt: 'Dat is een klein dingje'
Op welk niveau van de taal maakt het een fout?
A
morfologisch
B
orthografisch
C
semantisch
D
pragmatisch

Slide 8 - Quizvraag

De volgende zin kan op twee manieren worden opgevat: 'Paus haalt tijdens lunch met armen uit naar rijken.'
Met welk niveau van de taal heeft dit te maken?
A
morfologisch
B
orthografisch
C
semantisch
D
pragmatisch

Slide 9 - Quizvraag

Een kind zegt: 'Waarom jij altijd lelijk doen?'

Op welk niveau van de taal maakt het een fout?
A
morfologisch
B
orthografisch
C
syntactisch
D
pragmatisch

Slide 10 - Quizvraag

Sleep de zinnen naar de juiste strategie.
Leerlingen op zoek laten gaan naar woorden die dezelfde functie hebben. Bv. "Aangebrande is net zo'n woord als 'rode'. 
Woorden beginnend met 'on' laten verzamelen, zoals 'oneindig' en 'ondenkbaar' (en hen vervolgens een definitie van het morfeem 'on' laten bedenken).
Met leerlingen a.h.v. de zin 'De geschrokken kat rende hard weg' bespreken wat de functie van het bijvoeglijke naamwoord is t.a.v. het zelfstandige naamwoord. 
Kinderen komen tot de volgende conclusie: Aan het eind van een zin staat nooit een 'v'. .
Klapzoen? Het leek meer een klap dan een zoen!
Is Frank rijk?

Leerlingen vervolgens de gevonden woorden in een schema met woordsoorten noteren in de kolom van bijvoeglijke naamwoorden.
Analyseren
Relateren
Vergelijken
Classificeren
Generaliseren
Herordenen

Slide 11 - Sleepvraag

Slide 12 - Tekstslide

Kies uit: analyseren, vergelijken, classificeren, relateren, generaliseren en herordenen.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Kies uit: analyseren, vergelijken, classificeren, relateren, generaliseren en herordenen.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Kies uit: analyseren, vergelijken, classificeren, relateren, generaliseren en herordenen.

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

In welke fase van het schrijven bevindt deze leerling zich?
A
Vertellend schrijven
B
Denkend schrijven

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

In welke fase van het schrijven bevindt deze leerling zich?
A
Vertellend schrijven
B
Denkend schrijven

Slide 24 - Quizvraag

Welke structuur heeft de tekst in de afbeelding?
A
verhaalstructuur
B
betoogstructuur
C
stapelstructuur
D
probleemstructuur

Slide 25 - Quizvraag

Wat houdt de stelvaardigheid reviseren in?
A
het maken van een tweede versie van de tekst
B
het herschrijven van de tekst
C
het controleren van de tekst op taal- en spelfouten
D
het kritisch lezen, beoordelen en bijstellen van een tekst

Slide 26 - Quizvraag