herhaling unit 2 All right 1 vmbo bkm

Herhaling unit 2 Scotland
doel: herhalen en erachter komen wat je nog lastig vindt
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling unit 2 Scotland
doel: herhalen en erachter komen wat je nog lastig vindt

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

personal pronouns 
I   am your teacher.                 ik 
You are  12 years old.             jij 
he is my brother.                     hij 
she is my friend.                     zij     (één meisje, één vrouw)
It is  sunny outside.               het 
We are classmates.               wij 
They are friends.                       zij     (meerder personen)

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf op: 
Persoonlijke voornaamwoorden
ik                                         I        (Let op: ALTIJD met een hoofdletter!)
jij , jullie                            you 
hij                                       he 
zij (enkelvoud )            she
het                                     it
wij                                      we 
zij (meervoud)             they 

Slide 4 - Tekstslide

LET OP: 
my dad =  he 
my sister = she 
the cat = it 
my friend and I =  we 
my sister and her friend = they 

Slide 5 - Tekstslide

Choose the correct personal pronoun:

_____ is from London. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 6 - Quizvraag

Personal Pronouns
timer
1:00
I
You
She
We
You
They
He
It
Jij/je
Wij/we
Zij/ze
Ik
Jullie
Hij
Zij
Het

Slide 7 - Sleepvraag

Welke Personal Pronoun kan je als vervanging gebruiken?
They
She
He
It
We
Sister
Boy
School
Dad
Cars
Emily & Jack
Bike
Sophia and I
Parents
Teacher

Slide 8 - Sleepvraag

(hij )
.................. is 13 years old.
A
he
B
she
C
it

Slide 9 - Quizvraag

(zij - meervoud)
.................... are my friends.
A
she
B
they
C
you

Slide 10 - Quizvraag

(jullie)
........................ are my classmates.
A
you
B
we
C
she

Slide 11 - Quizvraag

Zijn - to be
I
am
I'm
You
are
You're
He/she/it
is
He's / she's / it's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're
I am an English teacher

I am not very rich

Am I a good teacher?

.

Slide 12 - Tekstslide


He is nice

The cat is mean

They are old

He is not nice

The cat isn't mean

They aren't old

Is he nice?

Is the cat mean?

Are they old?
Bevestigend +
Ontkennend -
Vragend ?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

A/ An rule?         

Slide 15 - Tekstslide

Een (A/An)
A gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:
- A woman
- A shoe
AN gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker
- An apple
- An egg
Maar ook als een klinker klinkt als een medeklinker:
- ''u'' klinkt als ''you'' -> A university
- ''o'' klinkt als ''w'' -> A one-room apartment 
Maar ook als een medeklinker,klinkt als een klinker:
-  een stomme ''h'' -> an hour
- een afkorting -> an NBC reporter

Slide 16 - Tekstslide

a / an girl
A
a
B
an

Slide 17 - Quizvraag

a/an

... school
A
a
B
an

Slide 18 - Quizvraag

a / an?
.... university
A
a
B
an

Slide 19 - Quizvraag

a / an

hour
A
a
B
an

Slide 20 - Quizvraag

a / an house
A
a
B
an

Slide 21 - Quizvraag

to 
a quarter to 
(voor)
past
a quarter past
(over)

Slide 22 - Tekstslide

Which words do we need to tell the time in English?
o'clock (heel uur)
half past (half uur)
past (over) + to (voor)
quarter to (kwart voor)
quarter past (kwart over) 
 

Slide 23 - Tekstslide

Het is half zeven.
Het is een half uur na 6 uur. 
Daarom - It is half past six (6)

Het is half acht. 
It is half past ...

Het is half twee. 
It is half past .......

Slide 24 - Tekstslide

It is a quarter past 3.
It is 4 o'clock.
It is half past 2. 
It is a quarter to 8.

Slide 25 - Sleepvraag

Het is half vijf.
A
It is half past four.
B
It is half past five

Slide 26 - Quizvraag

Het is tien voor drie.
A
It is ten past three.
B
It is ten to three.

Slide 27 - Quizvraag

Het is kwart over 1.
A
It is a quarter to one.
B
It is a quarter past one.

Slide 28 - Quizvraag

kwart voor
A
a quarter to
B
a quarter past

Slide 29 - Quizvraag

kwart over
A
a quarter to
B
a quarter past

Slide 30 - Quizvraag

Het is twee uur.
A
It is two hours.
B
It is two hour.
C
It is two o'clock.

Slide 31 - Quizvraag

Numbers

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

numbers
seventy-eight
twenty-one
forty-nine
thirty-four
eighty-five
ninety-four
sixty-five
forty-three
fifty-eight
one hundred
eighty-seven
fifty-six
78 
21
49
34
85
94
65
43
58
100
87
56

Slide 34 - Sleepvraag

sixty-five
A
65
B
56

Slide 35 - Quizvraag

forty-seven
A
74
B
47

Slide 36 - Quizvraag

thirty-eight
A
38
B
83

Slide 37 - Quizvraag

33

Slide 38 - Open vraag

92

Slide 39 - Open vraag

48

Slide 40 - Open vraag

89

Slide 41 - Open vraag