In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke van deze organisaties zijn consumentenorganisaties?
A
Apple
B
ANWB
C
Consumentenbond
D
Albert Heijn
Slide 2 - Quizvraag
Een vergelijkend warenonderzoek maakt reclame voor een product.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quizvraag
AH appelmoes kost € 0,70 voor 630 gram Jumbo appelmoes kost € 0,42 voor 350 gram Toon met een berekening aan welke appelmoes het goedkoopste is.
Slide 4 - Open vraag
Een deugdelijk product is een product dat bij normaal gebruik doet wat het moet doen en lang mee gaat
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Welk begrip past hierbij?
A
Globalisering
B
Duurzaam
C
Keurmerk
D
Armoedegrens
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een verzameling van wetten en regels die de consument beschermt bij de aankoop van producten ?
A
consumentenwetten
B
consumentenregels
C
consumentenrecht
D
productregels
Slide 7 - Quizvraag
Je ouders worden opgebeld door een energiebedrijf. Ze besluiten in te gaan op het aanbod om hun energiecontract over te zetten naar dit nieuwe energiebedrijf. De volgende dag hebben ze spijt van het besluit. Kunnen ze er nog van af?
A
Ja, want dit is een vorm van colportage
B
Ja, want dit is koop op afstand
C
Nee, want dit is geen colportage
D
Nee, want gekocht is gekocht
Slide 8 - Quizvraag
Je kunt niet zomaar een klacht indienen bij De Geschillencommissie. Wat moet je als consument eerst doen?
A
Eerst een uitgebreide brief schrijven waarin je de situatie beschrijft
B
Je moet eerst proberen samen met de verkoper tot een oplossing komen
C
Je moet het product (aankoop boven €50,-) binnen 14 dagen terugsturen
D
Je moet eerst bij de rechter zijn geweest
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de woningmarkt ?
A
De vraag naar woningen
B
De totale vraag naar woningen en het totale aanbod van woningen
C
Het totale aanbod van woningen
D
De vraag naar woningen en het aanbod van woningen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is huurtoeslag ?
A
Is een financiële bijdrage van de overheid waarmee je een deel van de huur kunt betalen
B
Een financiële bijdrage van de bank
C
Is een financiële bijdrage van de bank waarmee je een deel van de huur kunt betalen
D
Is een financiële ondersteuning van de overheid
Slide 11 - Quizvraag
Wat is 'de makelaar'?
timer
0:20
A
Iemand van de bank.
B
Iemand die je huis koopt.
C
Iemand die je helpt je huis te kopen of verkopen.
D
Iemand die repareert.
Slide 12 - Quizvraag
Een transportakte is:
A
Leveringsakte
B
Eigendomsbewijs van de woning
C
Een akte die in beweging is
D
Alles wat de notaris doet
Slide 13 - Quizvraag
Wie betaalt de onroerendezaakbelasting (OZB)?
A
de eigenaar van een huis
B
de huurder van een huis
C
de overheid
D
de gemeente
Slide 14 - Quizvraag
Jay heeft een woning met een WOZ waarde van 210.000. Het tarief voor de ozb is 0,12% Bereken hoeveel Jay moet betalen aan OZB
Slide 15 - Open vraag
Hoeveel is de kosten koper (k.k.)?
A
Ongeveer 1% van de vraagprijs
B
Ongeveer 5% van de vraagprijs
C
Ongeveer 1% van de koopprijs
D
Ongeveer 5% van de koopprijs
Slide 16 - Quizvraag
wat zijn voorbeelden van milieuschade?
A
afval op straat
B
luchtvervuiling
C
water vervuiling
D
een vieze slaapkamer
Slide 17 - Quizvraag
Hoe noem je de kosten die de samenleving betaald voor de kosten van milieuvervuiling?
A
Milieukosten
B
Productiekosten
C
Maatschappelijke kosten
D
planschade kosten
Slide 18 - Quizvraag
Een Sparta electrische fiets kost € 2.129. Een Gazelle electrische fiets kost € 1.749. Hoeveel procent is de Sparta duurder dan de Gazelle?
Slide 19 - Open vraag
Prijsverschil berekenen in %
Formule
Prijsverschil in % = verschil : prijs waarmee je vergelijkt x 100
Voorbeeld
Een Sparta electrische fiets kost € 2.129.
Een Gazelle kost € 1.749.
Hoeveel procent is de Sparta duurder dan de Gazelle?
(Sparta - Gazelle) : Gazelle x 100%
(€ 2.129 - € 1.749) : € 1.749 x 100% = 21,7%
Slide 20 - Tekstslide
Wie geeft de beste 'koop' informatie over een iPad?
A
de docent
B
een vriend
C
de consumentenbond
D
Apple store
Slide 21 - Quizvraag
Leg uit waarom Apple niet zelf zijn vergelijkend warenonderzoek doet.
Slide 22 - Open vraag
Wat betekent: A.C.M.?
A
Autoriteit Consument & Markt
B
Autoriteit Consument & Media
C
Autoriteit Commercie & Markt
D
Algemene Consumenten & Markt
Slide 23 - Quizvraag
Welke wet is van toepassing als je iets via internet koopt?
A
Warenwet
B
Wet koop op afstand
C
Wet product
aansprakelijkheid
D
Colportagewet
Slide 24 - Quizvraag
Twee weken na aankoop van een nieuwe wasmachine, lekt deze water bij de deur. Hierdoor ontstaat er voor € 800 waterschade aan de houten vloer van Tessa en Kai. Volgens welke wet moet de fabrikant de kosten van deze gevolgschade betalen?
A
Colportagewet
B
Wet koop op afstand
C
Wet product-aansprakelijkheid
D
Koop aan de deur wet
Slide 25 - Quizvraag
Mandy haalt eten bij de snackbar en vindt dat de hygiënische omstandigheden daar slecht zijn. Mandy dient een klacht in. Welke wet wordt hier misschien overtreden?
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid
Slide 26 - Quizvraag
Marieke is alleenstaand en huurt een woning. Ze heeft recht op € 114 huurtoeslag per maand. Haar vriendin Sandra is ook alleenstaand en heeft ook een huurhuis. Ze heeft hetzelfde salaris en ze is even oud. Toch krijgt Sandra geen huurtoeslag. Wat kan een reden zijn dat Sandra niet in aanmerking komt voor huurtoeslag?
Slide 27 - Open vraag
Als je het koopcontract hebt getekend is het huis officieel van jou
A
Eens
B
Oneens
Slide 28 - Quizvraag
Je hebt een notaris niet nodig bij de aankoop van een huis, maar een makelaar wel
A
Eens
B
Oneens
Slide 29 - Quizvraag
Productie levert milieuschade op. Wat is waar over milieuschade?