H4 herhaling

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

  • Kennen en kunnen
  • Leren voor de toets
  • Oefenen

Slide 2 - Tekstslide

  • Begrippen
  • Jaartallen
  • Leerdoelen
  • Oorzaak en gevolg (direct en indirect)
  • Leerdoelen beantwoorden
  • Gebeurtenissen in juiste volgorde van vroeg naar laat plaatsen
  • Begrippen en gebeurtenissen in afbeeldingen herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerpen 
  • Tijd van steden en staten (+jaartal)
  • Ontstaan van steden 
  • Gilde
  • De Hanze
  • Stadsrechten
  • Het bestuur van een stad
  • De macht van de kerk
  • Ketters
  • Antisemitisme
  • Staatsvorming en centralisatie

Slide 4 - Tekstslide

Leren: 
  • §4.1 t/m 4.4 in je tekstboek
  • Lessonup (XL-deel staat in Lessonup)
  • Begrippen
  • Jaartallen 

Slide 5 - Tekstslide

Oefenen
  • Leerdoelen beantwoorden (haal de antwoorden uit je aantekeningen, tekstboek en Lessonop)
  • Samenvattingen maken --> laat je overhoren
  • Zelf een tijdlijn maken van de belangrijke gebeurtenissen
  • LessenUp lessen zelf doornemen en aantekeningen maken (linkjes staan in de ELO
  • Uitleg filmpjes in Lessonup bekijken
  • Schema ontstaan steden maken en nakijken 

Slide 6 - Tekstslide

  • Wat: leren voor de toets. Opties: leerdoelenkaart, begrippen en jaartallen leren, herhalingen in WB maken.
  • Hoe: individueel
  • Hulp: tekstboek, Lessonup, docent
  • Tijd: 20 min.
  • Uitkomst: geleerd voor de toets
  • Klaar?: Kies een van de andere opties
timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Quiz
Hele hoofdstuk

Slide 8 - Tekstslide

Hoe heet dit tijdvak?

Slide 9 - Open vraag

Welk symbool hoort bij dit tijdvak?
A
B
C
D

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een andere naam voor dit tijdvak?
A
Oudheid
B
Moderne tijd
C
Vroege middeleeuwen
D
Late middeleeuwen

Slide 11 - Quizvraag

Welke plek was geschikt voor het ontstaan van een stad?
A
Midden in een bos
B
Bij een moeras
C
Naast een weg of bij een kruispunt
D
Op een eiland

Slide 12 - Quizvraag


Rond het jaar 1000 groeiden de oogsten snel. Welke oorzaak had dat?
A
De boeren hadden geleerd het land te bemesten.
B
De boeren lieten hun kinderen meehelpen op het land.
C
Er kwamen steeds meer boeren, omdat de mensen in steden ook moesten eten
D
De boeren gebruikten betere werktuigen.

Slide 13 - Quizvraag

Een oorzaak is...
A
Een gevolg van een gebeurtenis
B
Een reden waarom iets gebeurt

Slide 14 - Quizvraag

In de zin "Jan heeft zich verslapen, dus hij kwam te laat op school", is het verslapen..
A
de oorzaak van het te laat komen.
B
het gevolg van het te laat komen.
C
zowel oorzaak als gevolg van het te laat komen.

Slide 15 - Quizvraag

De bevolking van West-Europa groeide in de tijd van steden en staten. Wat was daarvan de oorzaak?
A
Mensen hadden meer geld om voedsel te kopen
B
Vikingen zorgden voor een bevolkingsgroei
C
Er was steeds meer voedsel beschikbaar

Slide 16 - Quizvraag

Geschiedenis
Uitleg 4.1
Stad en Platteland
De domeinen in de middeleeuwen werden uitgebreid =

Moerasgebied werd omgevormd tot landbouwgrond. = 

Doordat de landbouwgrond groter is werd er meer voedsel geproduceerd =
Oorzaak
Oorzaak
Gevolg

Slide 17 - Sleepvraag

Geschiedenis
Uitleg 4.1
Stad en Platteland
Er werden betere en nieuwe ploegen gebruikt om het land te bewerken =


Hierdoor groeide er minder onkruid en mengde het mest beter met de grond =


De productie van voedsel neemt toe =
Oorzaak
Oorzaak
Gevolg

Slide 18 - Sleepvraag

Geschiedenis
Uitleg 4.1
Stad en Platteland
Doordat er meer voedsel werd geproduceerd =

Leefden mensen langer en gezonder = 

Groeide de bevolking (tussen 1000 en 1300 verdubbelde de Europese bevolking = 

Veel boeren produceerden meer dan ze zelf nodig hadden = 


Dit verkochten ze op een markt= 
Oorzaak
Oorzaak
Gevolg
Gevolg
Gevolg

Slide 19 - Sleepvraag

Geschiedenis
Uitleg 4.1
Stad en Platteland
Boeren gingen hun spullen verkopen op markten =

Hierdoor groeide de handel = 

Handelaren en ambachtslieden gingen dichtbij een markt wonen = 

Sommige marktplaatsen groeiden uiteindelijk uit tot steden =
Oorzaak
Oorzaak
Gevolg
Gevolg

Slide 20 - Sleepvraag

Hoe zijn banken ontstaan?

Slide 21 - Open vraag


Het gilde controleert de kwaliteit en de prijs van de producten die de gildeleden maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag


Als een gildelid ziek is, zorgen de andere leden voor hem en zijn gezin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Als je goed genoeg was, moest je de ........
afleggen. Dat was een soort examen. Als je slaagde, mocht je lid worden van het gilde.

Welk woord moet er op de vraagtekens staan?
A
gilde
B
meester
C
meesterproef
D
leerling

Slide 24 - Quizvraag


Van wie kreeg een stad, stadsrechten?
A
Magistraat
B
Schout
C
Burgemeester
D
Heer

Slide 25 - Quizvraag


Stadsrechten: het recht van een stad op eigen winkels.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag


Stadsrechten: het recht van een stad om een stadsmuur te bouwen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Hoe kon je burger worden van een stad?

Slide 28 - Open vraag


Hij is de baas van de schepenen
A
Schout
B
Burgemeester
C
Rechter
D
Jury

Slide 29 - Quizvraag


De schout is de plaatsvervanger van de ... in de stad
A
Burgemeester
B
Heer
C
Rechter
D
Politie

Slide 30 - Quizvraag


De schout, schepenen en burgemeester noem je ook wel ...
A
Magistraten
B
Heren
C
Rechters
D
Gemeenteraad

Slide 31 - Quizvraag

Geschiedenis
Oefening/Herhaling
Maak de juiste combinaties; welke omschrijving hoort bij wel begrip.
Begrippen
Provincies
Privilege van een stad
Beslissen over een toepassing in de wet door rechters
(Lage Landen) Gewesten in Nederland, België en Luxemburg
Gewesten
Nederlanden
Stadsrechten
Rechtspraak

Slide 32 - Sleepvraag

Wat is een zonde?
A
Goede dingen die mensen doen
B
Slechte dingen die mensen doen
C
Dingen die mensen van de kerk moeten doen
D
Boeken die mensen moeten lezen

Slide 33 - Quizvraag

Bekijk de bron:

Een afbeelding van het vagevuur uit een middeleeuws gebedenboek. Hoe keken de mensen in de middeleeuwen aan tegen het leven na de dood?
A
Mensen die iets afschuwelijks gedaan hadden, zoals een moord, kwamen na hun dood in het vagevuur terecht.
B
De meeste gelovigen gingen na hun dood meteen naar de hel en hoefden dus niet eerst naar het vagevuur.
C
De meeste gelovigen gingen na hun dood meteen naar de hemel en hoefden dus niet eerst naar het vagevuur.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist

Slide 34 - Quizvraag

De kerk was erg machtig in de tijd van steden en staten.

Geef hier een verklaring voor.

Slide 35 - Open vraag

Wat zijn ketters?
A
Mensen die heel erg fanatiek christelijk waren.
B
Christenen die iets anders geloofden. Dus niet het 'juiste' geloof volgens de kerk.
C
Joden die niet wilden luisteren naar de christelijke katholieke kerk.
D
Heksen die op de brandstapel werden verbrand.

Slide 36 - Quizvraag

Wat is antisemitisme
A
Een heksenkring
B
Discriminatie van ketters
C
Jodenhaat
D
Haat tegen kruisvaarders

Slide 37 - Quizvraag

Noem twee manieren hoe joden tijdens de middeleeuwen werden buitengesloten?

Slide 38 - Open vraag

Wat zijn: Kruistochten
A
Oorlog tegen de aanhangers van Islam.
B
Tocht langs een kruispunt.
C
Gelovigen die lopend kruisen gingen verspreiden.
D
Een tocht naar een verboden gebied.

Slide 39 - Quizvraag

Wie liepen er NIET mee
met de kruistochten
A
moslims
B
arme mensen
C
kinderen
D
soldaten

Slide 40 - Quizvraag

Wanneer waren
de kruistochten?
A
0-500
B
0-1500
C
500-1000
D
1000-1500

Slide 41 - Quizvraag

Waarom werden
Kruistochten georganiseerd?
A
Om het geloof te verspreiden.
B
Om Rome te bevrijden.
C
Om te vechten.
D
Om Jeruzalem te bevrijden.

Slide 42 - Quizvraag

Wat past NIET
bij kruistochten
A
Er vielen veel doden.
B
Het Heilige Land werd voor tijdelijk veroverd.
C
Het waren handelsreizen.
D
De reis duurde jaren.

Slide 43 - Quizvraag

Wat heeft het toenemen van de macht van koningen te maken met de opkomst van steden?

Slide 44 - Open vraag

Landelijke wetten werden belangrijker dan lokale wetten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 45 - Quizvraag

Wat bedoelen we met staatsvorming?
A
als een land wordt bestuurd door een vorst
B
als een land steeds meer vanuit één plek wordt bestuurd
C
als een land steeds meer als eenheid wordt bestuurd
D
als een land een naam krijgt, zoals Nederland

Slide 46 - Quizvraag

Nederland wordt vanuit één punt bestuurd. Vanaf waar?
A
Amsterdam
B
Haarlem
C
Utrecht
D
Den Haag

Slide 47 - Quizvraag

Wat is centralisatie?

Slide 48 - Open vraag

Welke standen zaten er in de nieuwe standenmaatschappij?

Slide 49 - Open vraag