Spreekvaardigheden U30

• Frans
• Lager onderwijs

Zeg dat je....
om 8 uur de bus moet nemen.

1. Je dois prendre le bus à 8 h.
2. Je dois manger à midi.
3. Je dois aller nager à 8 h.
4. Je dois écrire un message à mon ami à 8 h.

Zeg dat je....
om 12 uur moet eten.

1. Je dois travailler dans le jardin à midi.
2. Je dois manger à midi.
3. Je dois manger.

Zeg dat je....
'een tekst moet lezen'
start met 'Je dois...'

Zeg dat je....
om 16 uur moet gaan zwemmen.

1. Je dois aller nager à 16h.
2. Je dois nager à 16h.
3. Je dois aller travailler à 16h.

Zeg dat je....
je huiswerk moet maken.

1. Je dois faire mon devoir.
2. Je dois faire mes devoirs.

Vertaal: 'Je dois rentrer à 17 h.'

1. Dat je om 17 uur naar huis moet gaan.
2. Dat je om 17 uur lessen moet leren.

Vertaal: 'Je dois acheter du pain.'

1. Dat je vlees moet kopen.
2. Dat je brood moet kopen.
3. Dat je veel brood moet kopen.

Wat komt er altijd na 'Je dois...'

een vervoeging van het werkwoord

een infinitief

Zeg dat je....
je grootouders moet helpen.

1. Je dois aider mes grands-parent.
2. Je dois aider mes grands-parent.
3. Je dois aide mes grands-parents.
4. Je dois aider mes grands-parents.

Zeg dat je 'in de tuin moet helpen'
Start met: 'Je dois...'

Vond je deze herhaling met deze app leuk?

ja

nee