Pak je schrift en een pen.
Schrijf van elke zin het onderwerp op en vul de persoonsvorm in.
(herstellen) 1. Fatima ... de kapotte step.
(schrikken) 2. ... jij snel?
(bellen) 3. Jullie ... wel heel vaak met elkaar.
(mogen) 4. Zij ... haar huiswerk thuis afmaken.
(stinken) 5. ... ik naar knoflook?