BK Kapitel 2 `wir' Lernliste + haben/sein

ZURÜCKBLICK
VORSTELLEN:
Dit is mijn oom/tante
Hij/zij heet ...
Hij/zij is ... jaar oud
Hij/zij is heel aardig/mooi/...
Hij/zij woont in ...
Hij/zij heeft ... broer(s)/zus(sen)


zie blz 50-60-61
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

ZURÜCKBLICK
VORSTELLEN:
Dit is mijn oom/tante
Hij/zij heet ...
Hij/zij is ... jaar oud
Hij/zij is heel aardig/mooi/...
Hij/zij woont in ...
Hij/zij heeft ... broer(s)/zus(sen)


zie blz 50-60-61

Slide 1 - Tekstslide

vorstellen
Das ist ...
Er/sie heißt ....
Er/sie ist ... Jahre alt
Er/sie wohnt in ....
Er/sie ist .....
Er/sie hat ... Bruder/Brüder/ Schwester/Schwestern

Slide 2 - Tekstslide

Deutsch, den 14. Dezember
Kapitel 2 `WIR`
Doel 1: Je herhaalt/leert/kent de woorden van de Lernliste over het thema `WIR`
Doel 2: Je herhaalt/leert/kent de persoonlijke voornaamwoorden en de vormen van haben + sein


Slide 3 - Tekstslide

Hoe gaan we de doelen halen?:


  1. Leerwerk doornemen (Lernliste blz 60+61) 
  2. Herhaling persoonlijke voornaamwoorden+ haben/sein 
  3. digitaal oefenen
  4. Check 
  5. Afsluiting 

Slide 4 - Tekstslide

Lernliste Kapitel 2-
Vertaal: de zus

Slide 5 - Open vraag

Vertaal: mooi, knap

Slide 6 - Open vraag

Vertaal: negentig

Slide 7 - Open vraag

Vertaal: het gezin

Slide 8 - Open vraag

Vertaal: de ouders

Slide 9 - Open vraag

Vertaal: heel erg vriendelijk

Slide 10 - Open vraag

Vertaal: heißen

Slide 11 - Open vraag

Vertaal: de oom

Slide 12 - Open vraag

Vertaal: jullie zijn

Slide 13 - Open vraag


SEIN 
ik ben = 
jij bent = 
hij/het/zij is = 
wij zijn = 
jullie zijn =
zij zijn/u bent =

HABEN 
ik heb =  
jij hebt =  
hij/het/zij heeft = 
wij hebben =
jullie hebben =
zij hebben/u heeft =
SCHRIJF DE VERTALING IN JE SCHRIFT:

Slide 14 - Tekstslide


SEIN
ik ben = ich bin
jij bent = du bist
hij/het/zij is = er/es/sie ist
wij zijn = wir sind
jullie zijn = ihr seid
zij zijn/u bent = sie/Sie sind

HABEN 
ik heb =  ich habe
jij hebt =  du hast
hij/het/zij heeft = er/es/sie hat
wij hebben = wir haben
jullie hebben = ihr habt
zij hebben/u heeft = sie/Sie  
                                                 haben   

Slide 15 - Tekstslide

(wij hebben) ……….. heute Deutsch!
A
wir habben
B
ihr haben
C
sie haben
D
wir haben

Slide 16 - Quizvraag

(jij bent) ……. doch auch 12 Jahre alt?
A
du bist
B
do bist
C
du hast
D
er ist

Slide 17 - Quizvraag

Wie heißen deine (ouders) …….?
A
Altern
B
Elteren
C
eltern
D
Eltern

Slide 18 - Quizvraag

zusammen
A
verzamelen
B
samen
C
verschillen
D
sommen

Slide 19 - Quizvraag

Simon Vestdijk ist (leuk)…….
A
tol
B
Toll
C
toll
D
tolle

Slide 20 - Quizvraag

(Hij is)…… mein Großvater.
A
Sie ist
B
Er ist
C
Es ist
D
Er hat

Slide 21 - Quizvraag

ins Kino gehen
A
naar de bioscoop gaan
B
naar de kinderen gaan
C
naar de keuken gaan
D
naar de disco gaaan

Slide 22 - Quizvraag

Sein (oom)…... heißt Jan.
A
onkel
B
Onkle
C
Oncle
D
Onkel

Slide 23 - Quizvraag

die Geschwister
A
de zus
B
de zussen
C
broers en zussen
D
zeuren

Slide 24 - Quizvraag

(Zij hebben) …….. Geschenke gekauft.
A
Sie hat
B
Wir haben
C
Ihr habt
D
Sie haben

Slide 25 - Quizvraag

wichtig
A
juist
B
gewicht
C
onjuist
D
belangrijk

Slide 26 - Quizvraag

Jullie zijn aardig
A
Wir sind nett
B
Ihr seid nett
C
Ihr seid net
D
Ihr sind nett

Slide 27 - Quizvraag

Wie zijn de winnaars?
Tschüss!!

Slide 28 - Tekstslide