Kapitel 2 Wir

Wilkommen in der Deutschstunde

Thema heute:
Kapitel 2 "WIR"
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wilkommen in der Deutschstunde

Thema heute:
Kapitel 2 "WIR"

Slide 1 - Tekstslide

Kapitel 2 "Wir"

Slide 2 - Tekstslide

WIR
Doel:
Ik kan in het Duits mijn familie vrienden voorstellen

Slide 3 - Tekstslide

Teil  1
Wortschatz: 
Lernliste NL-D (blz. 

Slide 4 - Tekstslide

Vertaal:
(de opa) _______ heißt Hans.
A
de opa
B
Die Opa
C
Der Opa

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal:
(nicht) Meine _______ heißt Lisa.
A
nichtje
B
Cousine
C
Cousin

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal:
(het gezin) _______ besteht aus acht Personen.
A
Der Familie
B
Das Familie
C
Die Familie

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal:
(de vriendin) _______ heißt Susanne.
A
Der Freund
B
Die Freundin
C
Die Tante

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal:
(het meisje) _______ ist neun Jahre alt.
A
Das Medchen
B
Das Mädchen
C
Die Mädchen

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal:
(erg houden van) Wir ________ Tiere!
A
halten
B
sehr
C
lieben

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal:
(mooi) Es ist _______ hier!
A
schon
B
nett
C
schön
D
haben

Slide 11 - Quizvraag

Teil 2
Wortschatz:
Lernliste D-NL

Slide 12 - Tekstslide

(auch) Das will ich _______ haben!
A
zonder
B
ook
C
nett

Slide 13 - Quizvraag

(die Verwandten) Meine Oma, Opa, Onkel und Tanten sind ________.
A
familie
B
familieleden
C
vrienden

Slide 14 - Quizvraag

(ohne) Kannst du _____Internet leben?
A
met
B
niet
C
zonder

Slide 15 - Quizvraag

(der Geburtstag) _________ war sehr schön.
A
Her feest
B
De verjaardag
C
saai

Slide 16 - Quizvraag

(leider) ______ kann ich nicht kommen.
A
Blij
B
Helaas
C
Sinds

Slide 17 - Quizvraag

de neef
de grootouders
doen
niet
de broers en zussen
der Cousin
die Großeltern
machen
nicht
die Geschwister

Slide 18 - Sleepvraag

Teil 3
Grammatik
haben und sein

Slide 19 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:

(haben) Ich _____ keine Lust.
A
hast
B
haben
C
habe

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:

(haben) Wir _____ jetzt Deutsch!.
A
hast
B
habt
C
haben

Slide 21 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:

(sein) _____ ihr gut drauf?.
A
sind
B
ist
C
seid
D
bin

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:

(haben) Er _____ gute Freunde.
A
ist
B
hat
C
habt

Slide 23 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
(sein) Frau Sachse, ______ SIe Deutsche?
A
bint
B
sind
C
bist

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:

(haben) _______ ihr auch Hunger?
A
haben
B
hast
C
habt
D
habe

Slide 25 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
(sein) Es _____ schön hier.
A
bist
B
ist
C
seid

Slide 26 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
(sein) Marie und Lisa _____ Freundinnen.
A
sein
B
seid
C
sind

Slide 27 - Quizvraag

Teil 4
Sprachmittel

Slide 28 - Tekstslide

Vertaal naar het Duits!
Dat is mijn oom.

Slide 29 - Open vraag

Dat is mijn moeder. Zij is dertig jaar oud.

Slide 30 - Open vraag

Vertaal naar het Duits:
Dat zijn mijn ouders.

Slide 31 - Open vraag

Dat is mijn broer. Hij heet Timo.

Slide 32 - Open vraag

Wat gaat goed? Noem twee dingen

Slide 33 - Open vraag

Geef aan wat je nog moeilijk vindt

Slide 34 - Open vraag