03. H3.2 winst en verlies (27-11)

H3 De winkel in
(KGT Paragraaf 2 / B paragraaf 3)
Tel uit je winst
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2,3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

H3 De winkel in
(KGT Paragraaf 2 / B paragraaf 3)
Tel uit je winst

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Huiswerk bespreken
Hoofdstuk 3 paragraaf 2 / 3
Vragen beantwoorden
Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Volgorde hoofdstuk 3
B
KGT
§ 1
§ 1
§ 2
§ 5
§ 3
§ 2
§ 4
§ 3
-
§ 4
§ 5
§ 6
20-11
21-11
27-11
28-11
4-12
5-12
Maandag 18 december
Toets hoofdstuk 3

Slide 3 - Tekstslide

Doel B§3 / KGT§2:
  • (B) Ik kan de winst of het verlies van een winkelier uitrekenen.
  • (KGT) Ik kan de winst van een bedrijf berekenen.

Slide 4 - Tekstslide

Rekenvaardigheden
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 5 - Tekstslide

Rekentrainer
Controleren

Slide 6 - Tekstslide

Bespreken
opdracht 

Slide 7 - Tekstslide

Omzet
De verkoopopbrengst in een periode.
Afzet x verkoopprijs per product = omzet

Slide 8 - Tekstslide

Verkoopopbrengst
Ontvangen geld door de verkoop van producten.


Afzet x verkoopprijs per product = omzet

Slide 9 - Tekstslide

Afzet
Aantal verkochte producten in een periode.

Slide 10 - Tekstslide

Inkoopwaarde

De inkoopprijs van de verkochte producten.

Slide 11 - Tekstslide

Brutowinst

Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde van de omzet.

Omzet - inkoopwaarde = brutowinst

Slide 12 - Tekstslide

Formule:
Omzet
 inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
-

-

Slide 13 - Tekstslide

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 15 - Quizvraag

Brutowinst =
A
Omzet - inkoopwaarde
B
Inkoopwaarde - omzet

Slide 16 - Quizvraag

Omzet = €110
Inkoopwaarde = €30,-
Brutowinst=....
A
€140,-
B
€80 verlies
C
€80,- winst
D
30x110 = €3.300,-

Slide 17 - Quizvraag

Omzet = €1.000,-
Brutowinst = €500,-
Inkoopwaarde = ...
A
€1.500,-
B
€500,-
C
-€500,-
D
-€1.500,-

Slide 18 - Quizvraag

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
nettowinst
D
brutowinst

Slide 19 - Quizvraag

Omzet =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x nettowinst
D
afzet x inkoopprijs

Slide 20 - Quizvraag

Afzet= 50 stuks Prijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €200,-
Brutowinst =....

A
€300,-
B
€2.050,-
C
€290,-
D
€500,-

Slide 21 - Quizvraag

In de voetbalkantine worden op een goede zaterdag 700 tosti's gekocht voor €1,50 per stuk. Inkoopkosten zijn €0,50 per stuk. Aan verzekeringen is de vereniging €150 kwijt en aan overige kosten €300. Wat is de nettowinst of nettoverlies van de voetbalkantine?
A
€250 nettowinst
B
€400 nettowinst
C
€600 nettowinst
D
€700 nettowinst

Slide 22 - Quizvraag

Bedrijfskosten

Alles wat een bedrijf betaalt voor de productie van goederen en diensten.

Slide 23 - Tekstslide

Nettowinst
Het bedrag dat overblijft als de bedrijfskosten zijn afgetrokken van de brutowinst.

Slide 24 - Tekstslide

Verlies
Het tekort nadat de bedrijfskosten zijn afgetrokken van de brutowinst.

Slide 25 - Tekstslide

Formule:
Omzet
 inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
-

-

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de nettowinst:
A
de brutowinst - de bedrijfskosten
B
de bedrijfskosten - de brutowinst
C
de brutowinst + de bedrijfskosten
D
de bedrijfskosten + de brutowinst

Slide 27 - Quizvraag

Je spreekt van verlies als de nettowinst ......... is dan €0.
A
groter
B
kleiner

Slide 28 - Quizvraag

Brutowinst is €500,- Mijn bedrijfskosten zijn €300,-
Nettowinst = ...
A
€ 800,-
B
- € 200,-
C
€ 200,-
D
-€ 800

Slide 29 - Quizvraag

Brutowinst is € 8.000,-
Bedrijfskosten zijn €1.000,-
Nettowinst = ...
A
€ 9.000,-
B
€ 7.000,-
C
-€ 7.000,-
D
-€ 9.000,-

Slide 30 - Quizvraag

Joris kan door efficiënter te werken de bedrijfskosten in zijn bedrijf verlagen met € 4.500 per jaar. De brutowinst stijgt uiteindelijk met € 4.200.
Wat is het effect op de nettowinst?
A
De nettowinst stijgt met € 8.700
B
De nettowinst daalt met € 8.700
C
De nettowinst stijgt met € 4.500
D
De nettowinst blijft gelijk

Slide 31 - Quizvraag


Antwoord lesdoel(en)

Slide 32 - Open vraag


BK

Maken Hoofdstuk 3:
paragraaf 1+2+3

(incl rekentrainer)


KGT

Maken Hoofdstuk 3:
paragraaf 1+5+2

(incl rekentrainer)

Huiswerk 28 november

Slide 33 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 34 - Tekstslide

Extra uitleg:

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video

Doel 3.2
  • Ik weet wat afzet en omzet is.
  • Ik kan de winst van een bedrijf berekenen.

Slide 38 - Tekstslide