De slaper in het dal
Een welig plekje groen waar een riviertje zingt
Dat onbesuisd aan 't oevergras zijn lapjes zilver
Hecht, waar de zon vanaf het trotse gebergte blinkt:
't Is een klein dal waarin het zonlicht bruist en tintelt.
Blootshoofds, met open mond, ligt daar een jong soldaat,
Zijn nek in frisse, blauwe waterkers gelegen,
Bleek in zijn groene bed, languit in 't gras; hij slaapt
Onder de blote hemel waaruit zonlicht regent.
Hij slaapt en glimlacht, er staan lissen aan zijn voeten,
Hij glimlacht en hij ligt als een ziek kind te soezen:
Wieg hem weer warm, Natuur: hij ligt er zo koud bij.
De bloemengeuren doen zijn neusvleugels niet trillen;
De zon schijnt en hij slaapt, met één hand op zijn stille
Borstkas. Hij heeft twee rode gaatjes rechtsopzij.