In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Er staat: U= 5V Waar staat de U voor?
A
Spanning
B
Stroomsterkte
C
Weerstand
D
Volt
Slide 1 - Quizvraag
De eenheid van frequentie is Hz. Waar staat de Hz voor?
A
s
B
s⁻¹
C
ms⁻¹
D
sm⁻¹
Slide 2 - Quizvraag
We gaan de eenheid van energie, Joule, in andere eenheden zetten. Welke is correct?
A
J=Nm⁻¹
B
J=Nm
C
J=mN⁻¹
D
J=Nm²
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde?
A
micro, nano, milli
B
nano, milli, micro
C
milli, nano, micro
D
nano, micro, milli
Slide 4 - Quizvraag
2 kg= ...
A
2.000.000 mg
B
2.000 mg
C
2.000.000 μg
D
2.000 μg
Slide 5 - Quizvraag
De juiste letter voor de warmte-geleiding-coëfficiënt is...
A
α
B
ɣ
C
λ
D
σ
Slide 6 - Quizvraag
Waar staat de letter 𝜌 voor?
A
Soortelijke weerstand
B
Soortelijke lading
C
Soortelijke dichtheid
D
Soortelijke warmte
Slide 7 - Quizvraag
Iemand schrijft op haar examen de volgende antwoorden. Welke is goed?
A
a=2,3m⋅s2
B
v=2,3m⋅s−2
C
a=2,3m⋅s−2
D
a=2,3s−2m
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de juiste schrijfwijze van de eenheid kilowattuur?
A
KwH
B
kWh
C
kwh
D
KWH
Slide 9 - Quizvraag
In BINAS staat: Hoe schrijf je die zodat je T kunt uitrekenen?
λmax⋅T=kWien
A
T=λmaxkWien
B
T=kWienλmax
C
T=λmax⋅kWien
Slide 10 - Quizvraag
In de natuurkunde wordt een aantal grootheden en constanten met een "c" geschreven (kleine of hoofdletter). Welke van onderstaande grootheden of constanten schrijf je niet met een "c" of "C"?
A
lichtsnelheid
B
soortelijke warmte
C
rek
D
veerconstante
Slide 11 - Quizvraag
Een draad heeft een doorsnede van Dat is hetzelfde als:
1,0mm2
A
1,0⋅10−3m2
B
1,0⋅10−6m2
C
1,0⋅10−9m2
D
1,0⋅103m2
Slide 12 - Quizvraag
kilowattuur (kWh) is een eenheid van...
A
Vermogen
B
Spanning
C
Stroomsterkte
D
Energie
Slide 13 - Quizvraag
Een elektronvolt is ook een eenheid van energie. Hoeveel Joule is een elektronvolt?
A
1,0
B
9,1⋅10−31J
C
1,6⋅10−19J
D
3,0⋅108J
Slide 14 - Quizvraag
Je krijgt in het examen een formule die je nog nooit hebt gezien. Hij luidt:
Je wilt D weten. Hoe bereken je die?
A=B⋅DC
A
D=CA⋅B
B
D=BA⋅C
C
D=B⋅CA
D
D=AB⋅C
Slide 15 - Quizvraag
We zien in 't examen een grootheid die je uitrekent door de snelheid te delen door de versnelling: Wat is dan de eenheid van q?