NN Taalverzorging 1.2 Zinsdelen

Nederlands
WELKOM
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
WELKOM

Slide 1 - Tekstslide

Taalvaardigheid 1.2  Zinsdelen
  • Bestaan uit één woord of uit een woordgroep
  • Om goed te spellen, goede zinnen te formuleren 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 3 - Open vraag

De persoonsvorm
* Is altijd een werkwoord

*Vind je door:
 - de tijdsproef
- de getalsproef
- de zin vragend te maken

Slide 4 - Tekstslide

Wat is persoonsvorm in de zin:

De man heeft die vrouw nooit achtervolgd.
A
heeft
B
achtervolgd
C
de man
D
die vrouw

Slide 5 - Quizvraag

Wat is persoonsvorm in de zin:

Ik zou graag mijn oma weer willen bezoeken.
A
willen
B
zou
C
graag
D
bezoeken

Slide 6 - Quizvraag

Infinitief
= het hele werkwoord

bijv.: lopen, gaan, hebben, luisteren

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden in een zin.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

Ik zou graag mijn oma weer willen bezoeken.
A
zou weer
B
willen bezoeken
C
graag weer willen bezoeken
D
zou willen bezoeken

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

Ivo zit achter zijn bureau de facturen in te voeren.
A
zit achter zijn bureau
B
Ivo
C
zit facturen in te voeren
D
zit in te voeren

Slide 10 - Quizvraag

Onderwerp
Werkwoorden hebben een rol
iemand die het doet

voorbeeld:
Op sinterklaasavond geef ik....

Dus wie/wat +  gezegde

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de zin:

Mijn vreselijke buurman verstoort alweer de rust in de straat.
A
de rust
B
de straat
C
mijn vreselijke buurman
D
buurman

Slide 12 - Quizvraag

Lijdendvoorwerp
En soms hebben ze twee rollen.

Voorbeeld:
Op sinterklaasavond geef ik (1) een cadeau (2)
Ik geef iets

Dus: wie/wat + gezegde + onderwerp

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

Op Sinterklaasavond geef ik een cadeau.

Slide 14 - Open vraag

Meewerkend voorwerp
En soms hebben ze drie rollen.

Voorbeeld:
Op sinterklaasavond geef ik (1) een cadeau (2)
aan Yassmine (3)

Ik geef iets aan iemand

Dus: je kunt er aan (of soms voor) voor zetten/ weglaten

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:

De hulpverlener gaf de vluchteling een deken voor de kou.
A
de hulpverlener
B
een deken
C
de vluchteling
D
voor de kou

Slide 16 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling
Zinsdelen die je overhoudt.

Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarheen, waarvandaan, waardoor, waarom.

Slide 17 - Tekstslide