Chapitre 4 2HV 2020

Programme
Chapitre 4 -> Je révise
Explication

Je révise -> quiz


1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programme
Chapitre 4 -> Je révise
Explication

Je révise -> quiz


Slide 1 - Tekstslide

Chapitre 4
Je révise

Wat zou dit kunnen betekenen?

Gebruik je kennis van het Nederlands, Engels en Frans 

Slide 2 - Tekstslide

Herhalingshoofdstuk
Uit de vorige hoofdstukken
  • grammaire*
  • vocabulaire
  • phrases-clés**

* afsluiten met een SO
** afsluiten met een mondeling (gesprekskaart vooraf)

Slide 3 - Tekstslide

Zoek in Chapitre 4 op welke thema's rondom grammaire worden behandeld

Slide 4 - Open vraag

Grammaire Ch4
  • Regelmatige werkwoorden op -er + -ir
  • Vouloir in de présent en de passé composé 
  • bijvoeglijk naamwoorden 
  • pronom perssonel



Slide 5 - Tekstslide

waar is de juiste uitgang ?
A
je donnes
B
tu donnes
C
il donnent
D
elle donnez

Slide 6 - Quizvraag

Waar is de juiste uitgang ?
A
il cherche
B
elle cherchent
C
vous cherchons
D
nous cherchez

Slide 7 - Quizvraag

waar is de juiste uitgang ?
A
Le cours d'histoire commencent
B
Le cours de maths commences
C
Le cours de français commence
D
Le cours de musique commencez

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Nous (finir)
A
finis
B
finit
C
finissons
D
finissez

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Tu (choisir)
A
choisis
B
choisit
C
choisissons
D
choisissez

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Tu (choisir) _________ ___________
A
ai choisi
B
as choisir
C
ai choisi
D
as choisir

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Nous (rougir) _________ ___________
A
avez rougir
B
avez rougi
C
avons rougir
D
avons rougi

Slide 12 - Quizvraag

Je veux
Tu veux
Il veut
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Ik wil
Jij wilt
Hij wil
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 13 - Sleepvraag

Zet het werkwoord in de présent.
Elle (vouloir)
A
voulons
B
veux
C
voulu
D
veut

Slide 14 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de présent.
Vous (vouloir)
A
peut
B
peuvent
C
voulons
D
voulez

Slide 15 - Quizvraag

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 16 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
la _________________ maison
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 17 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
les amis _____________________
A
américain
B
américaine
C
américains
D
américaines

Slide 18 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
une personne __________________
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Mon _________________ copain
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 20 - Quizvraag

Je veux trouver mon agenda.
A
Je le veux trouver.
B
Je veux le trouver.
C
Le je veux trouver.
D
Je veux trouver le.

Slide 21 - Quizvraag

Il a raconté l'histoire.
A
Il la a raconté.
B
Il a la raconté.
C
Il l'a raconté.
D
Il a raconté la.

Slide 22 - Quizvraag

Deze week
Opdrachten vanaf blz. 137:
3
4
8
9
13
14

Slide 23 - Tekstslide