herhaling H1 en H2 spelling korte lange klank en stam en ik-vorm

korte / lange klanken
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsBasisschoolGroep 2Leerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

korte / lange klanken

Slide 1 - Tekstslide

h...s
A
ui
B
a
C
aa
D
ee

Slide 2 - Quizvraag

haas heeft een...
A
korte klank
B
lange klank
C
korte en lange klank
D
niks

Slide 3 - Quizvraag

d...k
A
a
B
aa
C
eu
D
ui

Slide 4 - Quizvraag

dak heeft een....
A
korte klank
B
lange klank
C
korte en lange klank
D
niks

Slide 5 - Quizvraag

z...n
A
a
B
aa
C
o
D
oo

Slide 6 - Quizvraag

zon heeft een...
A
korte klank
B
lange klank
C
korte en lange klank
D
niks

Slide 7 - Quizvraag

r...m
A
a
B
aa
C
eu
D
ui

Slide 8 - Quizvraag

raam heeft een...
A
korte klank
B
lange klank
C
korte en lange klank
D
niks

Slide 9 - Quizvraag

b...m
A
eu
B
ui
C
o
D
oo

Slide 10 - Quizvraag

boom heeft een...
A
korte klank
B
lange klank
C
korte en lange klank
D
niks

Slide 11 - Quizvraag

b...m
A
o
B
oo
C
a
D
aa

Slide 12 - Quizvraag

bom
heeft een...
A
korte klank
B
lange klank
C
korte en lange klank
D
niks

Slide 13 - Quizvraag

man  /  mannen

bom / bommen / bommen          

Verdubbelingsregel

Slide 14 - Tekstslide

1 boot  /  2 boten
1 raam  /  2 ramen

Slide 15 - Tekstslide

meervoud van kat is....
A
katen
B
katten
C
kaaten
D
kaatten

Slide 16 - Quizvraag

meervoud van boom is.....
A
bomen
B
bommen
C
boomen
D
boommen

Slide 17 - Quizvraag

meervoud van jas is....
A
jaasen
B
jaassen
C
jassen
D
jasen

Slide 18 - Quizvraag



meervoud van bril is.....
A
brilen
B
brillen
C
briillen
D
brielen

Slide 19 - Quizvraag

graat / gr......
A
graten
B
gratten
C
graaten
D
graatten

Slide 20 - Quizvraag

bus / b...
A
busen
B
buusen
C
buussen
D
bussen

Slide 21 - Quizvraag

bot / b...
A
boten
B
botten
C
booten
D
bootten

Slide 22 - Quizvraag

kus / k...
A
kussen
B
kusen
C
kuussen
D
kuusen

Slide 23 - Quizvraag

rok / r...
A
roken
B
rooken
C
rookken
D
rokken

Slide 24 - Quizvraag

wat is de stam van zitten?
A
zitten
B
zit
C
zitt
D
zitte

Slide 25 - Quizvraag

wat is de ik-vorm van zitten?
A
zitten
B
zit
C
zitt
D
zitte

Slide 26 - Quizvraag

wat is de stam van lopen?
A
lop
B
lopp
C
loop
D
lopen

Slide 27 - Quizvraag

wat is de ik-vorm van lopen?
A
lop
B
lopp
C
loop
D
lopen

Slide 28 - Quizvraag

wat is de stam van noteren?
A
noteer
B
noter
C
noteren
D
nooter

Slide 29 - Quizvraag

wat is de ik-vorm van noteren?
A
noteer
B
noter
C
noteren
D
nooter

Slide 30 - Quizvraag