Herhaling T10, 11 en 12

Aminozuren (BiNaS 67H)
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Aminozuren (BiNaS 67H)

Slide 1 - Tekstslide

Welk soort eiwitten zijn katalysator bij chemische omzettingen?
A
Transporteiwitten
B
Hormonen
C
Receptoren
D
Enzymen

Slide 2 - Quizvraag

Waar vindt synthese van eiwitten plaats?
A
Celkern
B
Mitochondriën
C
Cytoplasma
D
Lysosomen

Slide 3 - Quizvraag

Welke voedingsstof wordt het meest verbrand bij hardlopen? (ofwel: wat is de belangrijkste brandstof?
A
Koolhydraten
B
Vetten
C
Vitamines
D
Eiwitten

Slide 4 - Quizvraag

Welke voedingsstof is altijd opgebouwd uit C, H, O en N? Binas 67
(koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof)
A
Koolhydraten
B
Vetten
C
Mineralen
D
Eiwitten

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de rol van voedingsvezels bij vertering?
A
zorgen voor oppervlakte vergroting
B
zorgen voor een goede darmperistaltiek
C
helpen bij vertering van vet
D
helpen bij vertering van koolhydraten

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het nut van emulgeren voor de vertering van vetten?
A
zorgen voor vergroting van het oppervlak
B
zorgen voor verkleining van het oppervlak
C
verlagen van de pH
D
verhoging van de pH

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

intra= binnenin
extra= buiten

Slide 15 - Tekstslide

In de mond begint de vertering?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Waar start de vertering van vetten?
A
mond
B
maag
C
slokdarm
D
twaalfvingerige darm

Slide 17 - Quizvraag

Waar in het verteringsstelsel worden o.a. enzymen toegevoegd voor de vertering van zetmeel?
A
slokdarm
B
lever
C
galblaas
D
speekselklieren

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Waar worden de meeste voedingsstoffen opgenomen in het bloed?
A
dunne darm
B
dikke darm
C
twaalfvingerige darm
D
endeldarm

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het langste stuk darm?
A
slokdarm
B
dunne darm
C
dikke darm
D
twaalfvingerige darm

Slide 26 - Quizvraag

Noem 3 manieren waarop het oppervlak van de dunne darm wordt vergroot.

Slide 27 - Open vraag

Welk orgaan zorgt er voor dat de voedingsstoffen in het bloed komen?
A
maag
B
dikke darm
C
dunne darm
D
lever

Slide 28 - Quizvraag

Welke groep heeft de langste darmen?
A
Herbivoor (planteneter)
B
Omnivoor (alles eter)
C
Carnivoor (vleeseter)

Slide 29 - Quizvraag

De Poortader gaat van de (1) naar de (2)
A
(1) maag en lever (2) darmen
B
(1) nieren en maag (2) lever
C
(1) maag en darmen (2) nieren
D
(1) maag en darmen (2) lever

Slide 30 - Quizvraag

Wat wordt er in de dikke darm vooral uit de voedselbrij gehaald?
A
water
B
eiwitten
C
koolhydraten
D
vitaminen

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Cholesterol = vetzuur, deels opgenomen via voeding, deels gemaakt in lever. Waar gebruikt het lichaam cholesterol voor?
A
Celmembranen
B
Geslachtshormonen
C
Vit. D
D
Celmembranen, geslachtshormonen en Vit. D

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Een hartinfarct
A
krijgt een deel van de hartspier geen zuurstof meer
B
is een langdurige verstoring van het normale hartritme
C
is de snelheid waarmee het hart samentrekt
D
is wanneer de druk tegen de wanden van de bloedvaten te laag is

Slide 39 - Quizvraag