1H - Grammatica

2Hd
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

2Hd

Slide 1 - Tekstslide

1H

Grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
Les-/leerdoelen:

1. Je kunt de persoonsvorm van een zin benoemen en het juiste teken hiervoor gebruiken. 
2. Je kunt het onderwerp van een zin benoemen en het juiste teken hiervoor gebruiken. 
3. Je kunt het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen en het juiste teken hiervoor gebruiken. 
4. Je kunt het lijdend voorwerp van een zin benoemen en het juiste teken hiervoor gebruiken. 



Slide 3 - Tekstslide

Schrijf op voor jezelf:
Minimaal 2 kenmerken OF manier van vinden van de volgende begrippen:

- Persoonsvorm
- Onderwerp
- Werkwoordelijk gezegde
- Lijdend voorwerp



timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide

Theorie
Zinsdeel
Kenmerken
Hoe vind je hem?
Persoonsvorm

PV
(    )
- Is een werkwoord.
- Staat altijd op de 1ste of 2de plek in de zin.
- Staat vast aan het onderwerp.
- Tijdproef
- Getalproef
- Zin vragend maken (ja/nee-vraag)
Onderwerp

O
(   )
- Is hetgene of degene die de handeling in de zin uitvoert. 
- Staat vast aan de persoonsvorm.
- Wie/Wat + PV?

Slide 5 - Tekstslide

Theorie
Zinsdeel
Kenmerken
Werkwoordelijk gezegde
Persoonsvorm + ...

- alle andere werkwoorden in de zin -> { .... }
- rest van een splitsbaar werkwoord -> [ ... ]
- te/aan het + werkwoord -> [ ... }

Alles wat bij de werkwoorden hoort. 

Slide 6 - Tekstslide

Theorie

Zinsdeel
Kenmerken
Lijdend voorwerp

___________
- Een persoon of voorwerp dat nodig is om de handeling uit te voeren.
- NIET de persoon of het voorwerp die de handeling uitvoert.

Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Slide 7 - Tekstslide

OEFENZINNEN
1. In afwachting van goed nieuws was Sven dagelijks in zijn mailbox aan het kijken.


2. Bij Shownieuws laten ze de allernieuwste showbizznieuwtjes zien. 


3. Op de bodem van de fontein liggen duizenden muntjes te verroesten. 



Slide 8 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen'.
A
ik
B
kan
C
benoemen
D
kan benoemen

Slide 9 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie/wat + wwg?
B
Wie/wat + pv?
C
Wie/wat + ond?
D
Wie /wat + wg + ow?

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Hij is zijn spullen vergeten.
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij

Slide 11 - Quizvraag

Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?
A
De kat met het gebroken pootje
B
de pan met tomatensoep
C
in de tuin van de buren
D
wij

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik gaf hem een hand.
A
Ik
B
gaf
C
hem
D
een hand

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wie is er vanmiddag thuisgebleven?
A
wie
B
is thuisgebleven
C
thuisgebleven
D
is

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Heb je een glas drinken voor mij?
A
voor mij
B
je
C
een glas drinken
D
er is geen lijdend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Welke onderdeel heeft nog je aandacht nodig?
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Werkwoordelijk gezegde
D
Lijdend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag
Neem de volgende zinnen over en ontleed ze helemaal:

1. Alle leerlingen van 1HB hebben een aantekeningschrift op tafel gelegd. 

2. Volgende week ga ik Marieke een zelfgemaakt presentje geven. 

3. Tijdens de bespreking waren de oud-collega's een spelletje aan het doen. 

Klaar? -> online omgeving -> cursus 5 grammatica -> trainen -> Lijdend voorwerp 1



Slide 18 - Tekstslide

Woordsoorten - Neem over en vul in:
Kenmerk(en)
2 voorbeelden
Zelfstandig naamwoord
Eigennaam
Bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Bepaald lidwoord
X
Onbepaald lidwoord
X
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Deze les
Les-/leerdoelen:
1. Je kunt het zelfstandige werkwoord & hulpwerkwoord herkennen en benoemen in een zin. 
2. Je kunt het persoonlijke voornaamwoord herkennen en benoemen. 
3. Je kunt het bezittelijke voornaamwoord herkennen en benoemen. 

Huiswerk (online):
- Cursus 5, paragraaf 6 -> opdracht 1 t/m 6
- Cursus 5, paragraaf 8 -> opdracht 1 t/m 4

Proefwerk op woensdag 5 februari + leesboek op tafel



Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord / hulpwerkwoord

1. Vanavond eten we pizza.

2. Vanavond willen we pizza eten. 

3. Vanavond zouden we pizza gaan eten. 
Luister naar de uitleg en maak je eigen aantekening. 

Slide 21 - Tekstslide

Nu jij!
1. Els wil graag een keer gaan bungeejumpen. 

2. Bewaar jij mijn fietssleutel in jouw lederen portemonnee?

3. Het moet echt harder gaan vriezen voor een Elfstedentocht.
Huiswerk (online):
- Cursus 5, paragraaf 6 -> opdracht 1 t/m 6
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

Persoonlijk & bezittelijk voornaamwoord
Bekijk het filmpje en maak je eigen aantekening. 
Uitleg
Voorbeeld
Persoonlijk vnw
Bezittelijk vnw

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
hem
B
ik
C
haar
D
mijn

Slide 24 - Quizvraag

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het bezittelijk voornaamwoord is / de bezittelijke voornaamwoorden zijn...
A
zij
B
(1e) haar
C
zij, (1e) haar, (2e) haar
D
(2e) haar

Slide 25 - Quizvraag

'Jouw' is een bezittelijk voornaamwoord.
A
waar
B
niet waar
C

Slide 26 - Quizvraag

Ik heb de sleutels van Madelon geleend.

Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ik, Madelon
C
Madelon
D
de sleutels

Slide 27 - Quizvraag

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
zij, aan
C
hem
D
zij hem

Slide 28 - Quizvraag

Is dat boek van u?
'u' is een bezittelijk voornaamwoord.
A
waar
B
niet waar
C

Slide 29 - Quizvraag


Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
me
B
mijn
C
je
D
jouw

Slide 30 - Quizvraag

Welke van deze woorden is een bezittelijk voornaamwoord?
A
mij
B
mijn

Slide 31 - Quizvraag

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 32 - Quizvraag

Deze les
Les-/leerdoelen:
1. Je kunt het zelfstandige werkwoord & hulpwerkwoord herkennen en benoemen in een zin. 
2. Je kunt het persoonlijke voornaamwoord herkennen en benoemen. 
3. Je kunt het bezittelijke voornaamwoord herkennen en benoemen. 

Huiswerk (online):
- Cursus 5, paragraaf 6 -> opdracht 1 t/m 6
- Cursus 5, paragraaf 8 -> opdracht 1 t/m 4



Slide 33 - Tekstslide

Deze les
Les-/leerdoelen:
Je kunt de volgende woordsoorten herkennen en uit een zin halen:
- Zelfstandig naamwoord / eigennaam
- (Stoffelijk) Bijvoeglijk naamwoord
- Bepaald/onbepaald lidwoord
- Zelfstandig werkwoord
- Hulpwerkwoord
- Voorzetsel
- Bijwoord
Huiswerk:
Online - Cursus 5, paragraaf 14

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht
- Verdeel de klas in 7 groepen

- Je krijgt een woordsoort toebedeeld met je groep. Gezamenlijk ga je voorbereiden hoe je deze in eigen woorden zou uitleggen en vervolgens zoek je in je tekstboek 5 voorbeelden van deze woordsoort. 

- Na 5 minuten gaat iemand uit de groep dit klassikaal uitleggen/presenteren. Diegene wordt door de docent gekozen, dus iedereen van de groep moet het KUNNEN doen. Help elkaar hierbij. 


timer
5:00

Slide 35 - Tekstslide