Herhaling rekenwerk

Rekenwerk herhalen.

Neem NIET deel:)
Herhalingsboekje, rekenmachine en schrift op tafel!
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Rekenwerk herhalen.

Neem NIET deel:)
Herhalingsboekje, rekenmachine en schrift op tafel!

Slide 1 - Tekstslide

De komende tijd.
-Herhalen hoofdstukken.
-5 juni herkansing 1 van de toetsen.
-Hierna PO economie.

Slide 2 - Tekstslide

Nu
In eigen woorden de begrippen op het bord opschrijven.
Reken de twee sommen uit, met berekening!

Slide 3 - Tekstslide

1.1

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

NU uitrekenen!
Je inkomen is 860 euro per maand. Je spaart 14% per maand.
Hoeveel spaar je per jaar?

Slide 6 - Tekstslide

Of
1.2

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Benzine kost € 1,88. En de accijns is €0,97
Hoeveel procent van de benzineprijs bestaat uit accijns? 

Uitrekenen!

Slide 9 - Tekstslide

Omrekenen week naar maand en maand naar week
1.3

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder (deel 1)
Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen van de prijs in percentages kunnen berekenen.
  • Procentuele verandering:
oud(nieuwoud)100

Slide 12 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder? (deel 1)
  • In 2000 kostte een brood gemiddeld €1,02. In 2016 kostte een brood gemiddeld €1,17.
  • Met hoeveeel procent is de prijs van brood toegenomen?

Slide 13 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder? (deel 2)
Cijfers kun je vergelijken door te werken met indexcijfers
  • -> laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode (=het basisjaar).
  • Cijfers worden vergeleken t.o.v. een basisjaar. 
  • Het indexcijfer van het basisjaar is ALTIJD 100.

Slide 14 - Tekstslide

1.4 Wordt alles duurder (deel 2)
Indexcijfer berekenen:

  • Met een formule
  • Met een verhoudingstabel
Indexcijfer =  nieuw getal / getal basisjaar x 100

Slide 15 - Tekstslide

  • Wat is het basisjaar? Waarom?
  • Was er in 2016 sprake van inflatie of deflatie?
1.4 Wordt alles duurder? (deel 2)

Slide 16 - Tekstslide

Herhaling rekenwerk
H2
TL
Neem NIET deel:)
Boek, rekenmachine en schrift op tafel!

Slide 17 - Tekstslide

2.1
Producten kunnen in prijs en hoeveelheid verschillen. Om goed te kunnen vergelijken reken je ze om naar een prijs per standaardhoeveelheid.
Dit doe je met een verhoudingstabel.
gewicht
220 g
1 g
100 g
prijs
1,40 euro
0,00636364
0,64 cent
:220
:220
x100
x100

Slide 18 - Tekstslide

Prijsverschil in procenten.

'DAN' -> wat hier achter staat, hiermee vergelijk je.

Prijsverschil in procenten = Prijsverschil / prijs waarmee je vergelijkt x 100%

Slide 19 - Tekstslide

Een tas kost bij de HM 50 euro. Bij de Zara kost een soortgelijke tas 64 euro.

Hoeveel procent is Zara duurder dan HM?
REKEN UIT!

1. prijsverschil berekenen.
2. waarmee vergelijk je? ( waar staan DAN voor?)
3. prijsverschil / prijs waarmee je vergelijkt x 100%

Slide 20 - Tekstslide

Saldo = het bedrag op je bankrekening
Creditsaldo= positief saldo / tegoed / in de plus
Debetsaldo = negatief saldo / tekort / in de min / rood staan
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - betalingen
3.1

Slide 21 - Tekstslide

  • Enkelvoudige rente 
  • -> je krijgt rente aan het einde van het jaar uitbetaald
  • -> je spaarbedrag blijft dus gelijk!!
  • -> meestal een spaardeposito



Enkevoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 22 - Tekstslide

  • Samengestelde rente
  • -> de rente wordt bijgeschreven op je rekening
  • -> het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en over de ontvangen rente ('rente op rente')
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 23 - Tekstslide

Spaargeld € 1.000   
Rente 2%
Periode: 3 jaar
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 24 - Tekstslide

3.2 Wat levert sparen op? 

Samengestelde rente = 
rentepercentage/100 x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)
of
(1 + rentepercentage/100)^jaren x spaarbedrag

Slide 25 - Tekstslide

  • Je hebt €2.500 op je spaarrekening. Je krijgt 1,4% rente (ga uit van samengestelde rente).
  • Hoeveel heb je na een jaar op je rekening staan

  • Hoeveel heb je na twee jaar op je rekening staan

3.2 Wat levert sparen op? (deel 2)
0,014 x (2.500) = 35
2.500 + 35 = €2.535
1
0,014 x (2.535) = 35,49
2.535 + 35,49 = €2.570,79
2
Samengestelde rente =
rentepercentage/100 x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)
of
(1 + rentepercentage/100)^jaren x spaarbedrag

Slide 26 - Tekstslide

3.3 Geld lenen kost geld! (deel 1)
Kredietkosten 

  • let op: je rekent niet met rentepercentages!
Kosten van de lening. Alles wat je méér terugbetaald dan je geleend hebt.

Kredietkosten =
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening

Slide 27 - Tekstslide

3.3 Geld lenen kost geld! (deel 1)

Kredietkosten =
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
Berekenen de kredietkosten per aanbieder

Slide 28 - Tekstslide

3.4 Nog meer bankzaken?
Banken bemiddelen tussen het aanbod en de vraag naar geld

Slide 29 - Tekstslide

3.4 Nog meer bankzaken?
  • Vreemde valuta
  • -> vreemd geld
  • Wisselkoers
  • -> Geeft de verhouding tussen de euro en vreemde valuta aan
  • Provisie
  • -> Een vergoeding voor de diensten van de bank

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide