wk 21

Planning woensdag
Eerste uur:
- So werkwoordspelling
- Nakijken
Tweede uur:
- Voorbereiden proefwerk morgen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning woensdag
Eerste uur:
- So werkwoordspelling
- Nakijken
Tweede uur:
- Voorbereiden proefwerk morgen

Slide 1 - Tekstslide

Planning donderdag
- Werkwoordspelling so
- Inleveren schrijfplan
- Voorbereiden schrijftoets

Slide 2 - Tekstslide

Planning vrijdag
- Lezen
- Start Grammatica

Slide 3 - Tekstslide

Taalverzorging Grammatica
Twee soorten:
> woordsoorten
> zinsdelen 

Ik houd van dunne frietjes met mayo en lust geen ketchup.
Ik houd van dunne frietjes met mayo en lust geen ketchup.

Slide 4 - Tekstslide

Woordsoorten
werkwoorden

lidwoord en zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

voorzetsel


Slide 5 - Tekstslide

Zinsdelen
Persoonsvorm en zinsdelen

Onderwerp

Werkwoordelijk gezegde

Lijdend voorwerp

Slide 6 - Tekstslide

Oefenen!
Huiswerk voor volgende week:
Cursus 5 grammatica paragraaf 1 en 3

Slide 7 - Tekstslide

Planning woensdag
Eerste uur:
- Teruggeven proefwerk (10 min)
- Nakijken proefwerk

Tweede uur:
- Nakijken huiswerk en herhalen
- Instructie grammatica (paragraaf 5 en 7)
- Zelfstandig werken

Slide 8 - Tekstslide

Woordsoorten
werkwoorden 

lidwoord en zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

voorzetsel


Slide 9 - Tekstslide

Zinsdelen
Persoonsvorm en zinsdelen

Onderwerp

Werkwoordelijk gezegde

Lijdend voorwerp

Slide 10 - Tekstslide

Welke lidwoorden ken je?

Slide 11 - Open vraag

Lidwoord (lw)
  •   3 lidwoorden 
  •   De, het, een 
  •  Lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
  • Tussen het lidwoord en een zelfstandig naamwoord kan nog een ander woord staan, bijvoorbeeld het blauwe tasje.

Slide 12 - Tekstslide

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord) (blw)
  2. Het (bepaald lidwoord) (blw)
  3. Een (onbepaald lidwoord) (olw)

  • De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 13 - Tekstslide

Noem 3 zelfstandige naamwoorden + het lidwoord

Slide 14 - Open vraag

Zelfstandige naamwoorden (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn:
  • mensen
  • dieren
  • planten
  • dingen
  • namen (van mensen, bedrijven, steden, landen)

Slide 15 - Tekstslide

Eigenschappen zelfstandige naamwoorden (zn)
  • De meeste zelfstandige naamwoorden kun je aanraken, ze zijn 'tastbaar', zoals een tafel, een stoel, een telefoon, een fietsje en een schommel.

  • Er zijn ook niet-tastbare zelfstandig naamwoorden, zoals boosheid, vrolijkheid, angst, honger en liefde.

  • Voor zelfstandige naamwoorden kun je meestal een lidwoord zetten: de, het of een. Bijvoorbeeld: de tafel, de stoel, een telefoon, een fietsje, de schommel, de angst, de liefde.




Slide 16 - Tekstslide

Eigenschappen zelfstandige naamwoorden (zn)
  • De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud, zoals boom en bomen.


  • Sommige zelfstandige naamwoorden hebben geen enkelvoud, zoals hersens. Andere zelfstandige naamwoorden hebben geen meervoud, zoals sneeuw en rijst.


  • Zelfstandige naamwoorden kun je vaak verkleinen; boom en boompje.

Slide 17 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
  • Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Over een zelfstandig naamwoord dus.

  • De blauwe trui
  • De aardige vrouw
  • De houten trap

Slide 18 - Tekstslide

Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden 
  • Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak direct voor een zelfstandig naamwoord 
  • De gelukkige jongen, warme zomers, een grappig kind 


  • Het bijvoeglijk naamwoord kan ook op een andere plek staan. Het vertelt iets over het onderwerp in die zin.
  • De bal is rond. De dames van het Nederlands voetbalelftal waren fantastisch

  • Ook dit zijn bijvoeglijk naamwoorden.
  • Vind jij haar ook Facebookverslaafd? Stapelverliefd kwam Leonoor thuis.

Slide 19 - Tekstslide

Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden 
  • Je kunt een bijvoeglijk naamwoord maken van een werkwoord. Praat mee over de afgevallen deelnemers, verdachte acties en lachende mensen.

  • Een bijvoeglijk naamwoord kent trappen van vergelijking: duur-duurder-duurst

  • Een bijvoeglijk naamwoord kan stoffelijk zijn. Het zegt dan waar het van is gemaakt. In het plastic tasje zit een gouden ring.

Slide 20 - Tekstslide

Lidwoord
zelfstandig naamwoord
timer
0:30
Een 
aanrijding 
op 
de 
snelweg 
zorgt 
meestal 
voor 
een  
lange 
file.

Slide 21 - Sleepvraag

Voorzetsels

Slide 22 - Tekstslide

Voorzetsels
  • Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord of een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. ) 

  • Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz. 
  • Bv. opbellen. Hij belt mij op. op = geen vz

Slide 23 - Tekstslide

Eigenschappen vz


  • Ze geven een plaats, tijd of reden aan.
  • Trucje:
  • ... de kast (achter, op, voor)
  • ... het feest (tijdens, na, gedurende)



Slide 24 - Tekstslide

Welk woord is een voorzetsel?
A
rode
B
een
C
over

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord is een voorzetsel?
A
stoplicht
B
doorrijden
C
een
D
voor

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel in deze zin:
De krant ligt naast de bank.

Slide 27 - Open vraag

Wat is het voorzetsel in deze zin:
Ik ga bij mijn vriend voetballen.

Slide 28 - Open vraag

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Mijn fiets staat tegen de schutting.

Slide 29 - Open vraag

Aan de slag!
Maak de opdrachten van paragraaf 5 en 7 (grammatica).

Dit wordt huiswerk voor volgende week.

Slide 30 - Tekstslide

Planning vrijdag
- Lezen (25 min)
- Zelfstandig werken aan huiswerk (Grammatica)

Slide 31 - Tekstslide