Voorbereiding inhoud lesdag 3

Wat gaan we op lesdag 3 behandelen?
Artikelen 19 t/m 27 RVV'90
1) Ritvoorbereiding
2) Installeren
3) Afsluiten van de rit
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerkeersopleidingenBeroepsopleiding

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we op lesdag 3 behandelen?
Artikelen 19 t/m 27 RVV'90
1) Ritvoorbereiding
2) Installeren
3) Afsluiten van de rit

Slide 1 - Tekstslide

Verkeersveiligheid
1)   Voorbereiden en afsluiten verkeersdeelname - ritvoorbereiding
2)   Voorbereiden en afsluiten verkeersdeelname - installeren
3)   Voorbereiden en afsluiten verkeersdeelname - afsluiten van de rit

Slide 3 - Tekstslide

Voorbereiden en afsluiten verkeersdeelname - Ritvoorbereiding
Afweging voor- en nadelen gebruik auto: Auto en (leef-)milieu
Afweging voor- en nadelen gebruik auto: Vervuiling
Afweging voor- en nadelen gebruik auto: Geluidshinder
Ritplanning en routekeuze
Tijdstip van vertrek en reistijd
Weersomstandigheden
Het tijdstip van vertrek kan invloed hebben op je reistijd.

Slide 4 - Tekstslide

Dynamische Route Informatie Panelen (DRIP)
Een DRIP is een informatiesysteem, waarmee route-informatie gegeven wordt aan de bestuurders op die weg.
Het doel van zo’n DRIP is om de verkeersstroom op een bepaald moment te verdelen over de ringwegen en overige auto(snel)wegen en deze verdeling zo goed mogelijk te laten verlopen, om de kans op verkeerscongestie te verkleinen.
Verkeerscongestie 
Verkeerscongestie is een verstopping in het verkeersnetwerk, veroorzaakt door een (tijdelijk) verkeersaanbod wat groter is dan de capaciteit van de verkeersinfrastructuur.
Een file is "een rij langzaam rijdende of stilstaande voertuigen"

Slide 5 - Tekstslide

Oorzaken van filevorming:

• 15% door wegwerkzaamheden;
• 20% door verkeersongevallen;
• 55% door de ochtend- en avondspits;
• 10% door overige oorzaken (weersomstandigheden, evenementen enz.).
Knelpunten in het wegennet zijn plaatsen waar de capaciteit wordt verlaagd, zoals versmallingen bij bruggen, viaducten en tunnels. 

Slide 6 - Tekstslide

Autodichtheid 
Autodichtheid is hoog in de stad.
Op het platteland is het aantal personenauto’s per vierkante kilometer lager dan in de stad. 
Capaciteit van de weg
De capaciteit geeft de maximale hoeveelheid verkeer aan die per tijdseenheid een bepaald punt kan passeren of door een bepaald wegvak kan worden verwerkt. 
Verkeersintensiteit
Bij de verkeersintensiteit (verkeersdrukte) gaat het om het aantal voertuigen dat per tijdseenheid van de weg of het wegvak gebruik maakt. 

Slide 7 - Tekstslide

Wegkenmerken en wegomstandigheden
Wegen zijn in twee soorten onder te verdelen, namelijk in ‘traditionele’ en ‘rationele’ wegen. 

Een traditionele weg is in de loop der tijd door toevalligheden ontstaan; bijvoorbeeld het karrenspoor naar de kerk in de verte.


De rationele weg wordt op de tekentafel ontwikkeld en het staat vooraf al vast hoe de weg ingericht wordt. Daarbij is ook al rekening gehouden met de toekomst.

Slide 8 - Tekstslide

Een weg loopt van sloot tot sloot en binnen de bebouwde kom van gevel tot gevel. De weg bestaat onder meer uit één of meerdere van de volgende elementen:

• bermen;
• zijkanten;
• bruggen en duikers;
• voetpaden;
• fietspaden en fiets-/bromfietspaden;
• fietsstroken en suggestiestroken;
• rijbanen en rijstroken.

Slide 9 - Tekstslide

Het wegdek
Het wegdek is de manier waarop de weg is verhard.
Meestal wordt een weg verhard met asfalt, maar dit kan ook met betonplaten of straatstenen.
Welke verharding wordt gekozen hangt af waarvoor de weg wordt gebruikt. Er wordt dan rekening gehouden met de eigenschappen van het materiaal.

Slide 10 - Tekstslide

Het zicht in de bocht.
Anders dan op rechte weggedeelten kan de zichtafstand in bochten beperkt worden door de straal van de bocht in combinatie met begroeiing of bebouwing.
Ook de afstand tussen (eventuele) zichtbeperkende objecten speelt daarbij een rol.
Een bocht is overzichtelijk als vóór het inrijden van de bocht:
• verkeer en eventuele voertuigen of andere obstakels die stilstaan in de bocht
  goed te zien zijn;
• de toestand van het wegdek kan worden beoordeeld;
• het einde van de bocht te zien is.
Bochten

Slide 11 - Tekstslide

Voor een goede en vooral veilige rijtechniek moet rekening gehouden worden met de volgende drie elementen:
1. Bochtherkenning;
2. Bochtzicht;
3. Rijden van de bocht.
Bochtherkenning
Een bocht moet op tijd herkend worden. Voor een bocht moet de snelheid meestal worden verminderd. Een bocht kan uit een drietal elementen bestaan:
1. Overgangsboog;
2. Cirkelboog;
3. Nabocht (wel/niet aanwezig).  

Een factor die een bocht extra gevaarlijk maakt, is de aanwezigheid van een zogenaamde ‘nabocht’.

In dat geval wordt de straal van de bocht op een bepaalde plaats (aanmerkelijk) kleiner. 

Slide 12 - Tekstslide

Onderdelen van een bocht


*altijd een onderdeel: 1 + 2
*kan een onderdeel zijn: 3

1)   overgangsboog
2)   cirkelboog
3)   naboog / nabocht


Slide 13 - Tekstslide

IJsvorming
Bij wegdek met een open structuur, zoals ZOAB zullen natte weggedeelten eerder bevriezen dan bij wegdek met een dichte structuur.
Bij ijzel vormt zich zo snel een laagje ijs op het ZOAB-wegdek, waardoor het zijn wrijving verliest.
Ook pas aangelegde wegen hebben meer kans op gladheid door de zwarte bitumen-laag, die een lagere temperatuur heeft en dus gevoelig is voor het bevriezen van natte weggedeelten.
Na verloop van tijd zal door slijtage van de bovenlaag die gladheid verminderen.
Het risico op een ongeval tijdens regen is ongeveer twee keer zo groot dan bij normaal weer. Hoewel het risico tijdens mist, sneeuw en hevige windstoten waarschijnlijk nog groter is, gebeuren er in Nederland ongeveer vier keer zo veel ongevallen tijdens regen, omdat regen veel vaker voorkomt.  

Slide 14 - Tekstslide

Aquaplaning
Aquaplaning of watergladheid is het verschijnsel dat een dunne waterfilm ontstaat tussen de band van een rijdend voertuig en het wegdek, waardoor dit voertuig als het ware opgetild wordt en daardoor (tijdelijk) onbestuurbaar wordt.


Aquaplaning is te voorkomen door:
• Rijden met een aangepaste snelheid (snelheid moet omlaag).
• Zorgen voor banden met voldoende profiel.
• Watermassa (bijvoorbeeld bij spoorvorming) te vermijden.
Als aquaplaning optreedt, kun je het beste het volgende doen:
• Gas terug doseren;
• Gedoseerd remmen.

Slide 15 - Tekstslide

Ritvoorbereiding
Ritplanning en routekeuze:
• Weersomstandigheden
• Toestand van de wegen
• Tijdstip van vertrek (binnen/ buiten spits) en verwachte reistijd.
• Gebruik informatie over weer, gebruik verkeersinformatie (radio, tv, internet).
• Gebruik routeplanner (internet).
• Gebruik wegenkaart.
• Gebruik navigatiesysteem.
Wegkenmerken en wegomstandigheden:
• Risicovolle gebieden.
• Verkeersintensiteit (filevorming).
• Wegwerkzaamheden.  

Slide 16 - Tekstslide

Een bestuurder die niet goed is voorbereid op verkeersdeelname neemt sneller verkeerde beslissingen. Dit kan gevaar en/of hinder tot gevolg hebben.
Denk daarbij ook aan de toestand van de auto.
Rijklaar maken van de auto (eerste bestuurder)
Voorbereid zijn (eerste bestuurder)
Ritvoorbereiding

Een goede voorbereiding voordat je de weg op gaat, voorkomt dat je onnodig kilometers maakt en je beperkt hiermee ook de milieuvervuiling. 
Global Positioning System (GPS)


Het GPS-systeem geeft informatie over de positie door met behulp van satellieten. (Navstar). GPS maakt het mogelijk om vrijwel overal te kunnen navigeren.

Slide 17 - Tekstslide

Zithouding bestuurder


Een goede zithouding is belangrijk, om je auto – ook in extreme situaties – goed onder controle te kunnen houden en om goed bij alle bedieningsorganen te kunnen. Ook raak je minder snel vermoeid.

Een goede zithouding is ook belangrijk om optimaal je omgeving te kunnen waarnemen.

Slide 18 - Tekstslide

zithouding

Slide 19 - Tekstslide

Aandachtspunten bij zithouding:


1. Ontspannen : Zoek een ontspannen zitpositie, ga rechtop zitten en plaats je
    linkervoet links in de hoek.

2. Zitting : Koppeling intrappen; bovenbeen horizontaal en knie licht gebogen.

3. Rugleuning : Goed afgesteld als je beide polsen op de bovenkant van het stuur kunt leggen met goed aangesloten rug.

4. Goed zicht : Kijk om je heen en controleer of niets het zicht blokkeert.

5. Hoofdsteun : Bovenkant hoofdsteun op gelijke hoogte met bovenkant hoofd.

6. Gordel : Hoogte zo afstellen, dat gordel over de schouder loopt. Gordel straktrekken. 





Slide 20 - Tekstslide

Tijdelijke en blijvende beperkingen
Als je overig verkeer niet hindert of in gevaar brengt, mag je rijden met een beperking. In artikel 5 WVW'94 is dit niet expliciet verboden.


Voorbeelden van tijdelijke beperkingen:
• onvoldoende kennis;
• rijervaring (jonge leeftijd);
• humeur;
• stress;
• ziekte of blessure, waarbij arm of been in het gips;
• alcohol- en drugsgebruik.

Slide 21 - Tekstslide

Als je overig verkeer niet hindert of in gevaar brengt, mag je rijden met een beperking. In artikel 5 WVW is dit niet expliciet verboden.


Voorbeelden van blijvende beperkingen:
• gezichtsvermogen;
• reactievermogen;
• hoge leeftijd;
• gehoor;
• reuk;
• tastzin;
• invaliditeit;
• ongeneeslijke ziektes. 
Tijdelijke en blijvende beperkingen

Slide 22 - Tekstslide

Tijdelijke beperkingen zijn het gevaarlijkst in het verkeer. 
Dat komt omdat tijdelijke beperkingen dikwijls te laat of niet worden opgemerkt.

Daarnaast is het zo dat er vaak door de korte(re) tijdsduur nog geen gewenning is ontstaan aan de beperking en als gevolg daarvan kan de bestuurder er veelal minder goed mee omgaan in het verkeer.

Slide 23 - Tekstslide

Het gezichtsvermogen
Het gezichtsvermogen wordt bepaald door een goede werking van de oogfuncties.

Deze zijn:
• Gezichtsscherpte.
• Breedte van het gezichtsveld.
• Werking van de oogspier.
• Het diepte zien.
• Samenwerking van beide ogen.
• Het kleuronderscheidingsvermogen.

Slide 24 - Tekstslide

Houding in het verkeer
Gedrag

Wanneer je deelneemt aan het verkeer, heb je te maken met andere weggebruikers. Het is belangrijk om met elkaar rekening te houden.

Anticiperen is een denk activiteit. Jij stelt je in op mogelijke (potentiële) gevaren die zich kunnen gaan ontwikkelen.

Dit is vooral bezig zijn met het vooruitzien en het vooruitdenken.

Defensief of agressief verkeersgedrag
Bij agressief verkeersgedrag neemt men bewust risico's zonder rekening te houden met andere weggebruikers.


Slide 25 - Tekstslide

Een defensieve rijstijl kenmerkt zich door de volgende onderdelen:
• inzicht;
• waakzaamheid;
• goed anticiperen (vooruitlopen op mogelijke ontwikkelingen);
• effectief kijken (kijken om écht waar te nemen);
• goed reageren.
Sociaal of asociaal verkeersgedrag
Een sociale weggebruiker is bereid om andermans fouten op te vangen en houdt rekening met andere weggebruikers.
Een asociale weggebruiker denkt alleen aan zichzelf.
Zelfkennis
Door gebrekkig zelfinzicht is men niet goed in staat om de taken in het verkeer af te stemmen op eigen vaardigheid en ervaring.
Dit afstemmen wordt kalibratie genoemd. 

Slide 26 - Tekstslide

Rijklaar maken van de auto en voorbereid zijn (tweede bestuurder)
De rijinstructeur is als tweede bestuurder volledig aansprakelijk.
Hij is namelijk "juridisch bestuurder". 
Goede banden zijn de eerste voorwaarde voor veilig autorijden.

De taken van de banden zijn:
• Het dragen van het voertuig en de lading.
• Het tot stand brengen van een goed contact met het wegdek.
• Het opvangen van oneffenheden in de weg.
• Het verwerken van de aandrijf- en vertragingskrachten.
• Het opvangen van de dwarskrachten.
• Geluiddemping.
• Afvoer van water en vuil.

Slide 27 - Tekstslide

Veiligheid - Verkeersongevallen
Verkeersongevallen ontstaan door menselijke fouten, mankementen aan voertuigen, fouten in het wegontwerp of door omgevingsfactoren.

Vaak is het een combinatie van de verschillende factoren. In ongeveer 92% van de gevallen speelt de mens als veroorzaker de hoofdrol.
Om het aantal verkeersongevallen terug te brengen, zal vooral het gedrag van de verkeersdeelnemers moeten veranderen.
In ongeveer 5% van de gevallen ligt de oorzaak bij de weg en de wegomgeving.
In slechts 3% van de ongevallen is een mankement aan het voertuig de oorzaak.  

Slide 28 - Tekstslide

P.A.M.A.N
Persoonlijke veiligheid.
Andermans veiligheid.
Markeren.
Alarmeren.
Noodhulp verlenen.
Handelen bij een ongeval:
• Plaats van het ongeval niet verlaten.
• Markeren van de plaats van het ongeval.
• Waarschuwen naderend verkeer.
• Inschakelen politie (alarmnummer 112).
• Afhandeling van schade
  (schadeformulier).
Toepassen basisregels EHBO: Op gevaar letten.
 o Nagaan wat er gebeurd is en wat iemand mankeert.
 o Slachtoffer gerust stellen.
 o Deskundige hulp inroepen (alarmnummer 112).
 o Slachtoffer niet verplaatsen.  

Slide 29 - Tekstslide

Eerste hulp 
Probeer volgens ABCD vast te stellen wat er met eventuele slachtoffers aan de hand is. Dit kan belangrijke informatie zijn voor de hulpdiensten.


• A: Airway (ademweg): Beoordeel of de luchtweg vrij is.
• B: Breathing (ademhaling): Controleer op ademhaling. Dit kun je doen door
       een spiegeltje of een brillenglas voor de mond van een slachtoffer te houden. Bij ademhaling beslaat het glas namelijk.
• C: Circulation (bloedcirculatie): Controleer op bloedingen en stelp deze.
       Controleer de bloeddruk en de pols.
• D: Disability (bewustzijn): Beoordeel het bewustzijn. 



Slide 30 - Tekstslide