3AK1 periode 3 informatie

Periode 3
- Leestoets H3.3  (herkansing)  2x
-Schrijftoets H3.4 2x
-PTA  Tentamen ( overgang + diploma) verkoopgesprek  2x
* informatie en oefenen klassikaal
- Boekverslag eerste boek ( inleverdatum 24-1-2022)
* herkansing boekverslag
* in Magister voldoende of onvoldoende
Waarom boekverslagen?  Fictie mondeling examen 2023 ( 4 boeken)
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Periode 3
- Leestoets H3.3  (herkansing)  2x
-Schrijftoets H3.4 2x
-PTA  Tentamen ( overgang + diploma) verkoopgesprek  2x
* informatie en oefenen klassikaal
- Boekverslag eerste boek ( inleverdatum 24-1-2022)
* herkansing boekverslag
* in Magister voldoende of onvoldoende
Waarom boekverslagen?  Fictie mondeling examen 2023 ( 4 boeken)

Slide 1 - Tekstslide

Denk aan*
- Inhaal toetsen: Rama, Loise - maak afspraken!
- Herkansing voor alle leerlingen leestoets 3.3
- Oefen schrijfopdracht Cyberpesten

Slide 2 - Tekstslide


   II     


III
IV



Inleiding 
 onderwerp van de tekst
           Voorbeelden cyberpesten
Hoe vaak gebeurt het cyberpesten
Wie worden gepest?
 Noem drie gevolgen
Wat schrijf je in het slot :
Wat kan je doen? Advies/ 3 tips

Passende titel boven de tekst
Deeltitel (tussenkop)  alinea II
Deeltitel (tussenkop)   alinea III
Deeltitel slot                     alinea IV












Slide 3 - Tekstslide

Leestoets H 3.3 blz.20
  • overtuigende en informatieve teksten lezen;

  • onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken;

  •  relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen.

Slide 4 - Tekstslide

Kritisch lezen blz. 21
Probeer te beoordelen of de informatie in de tekst klopt.
Dat doe je zo:
• Je bekijkt de bron van de tekst: is die betrouwbaar?
• Je probeert te achterhalen of de auteur deskundig is.
• Je kijkt wat meningen en wat feiten zijn en gaat na of de feiten correct zijn.

Slide 5 - Tekstslide

Column
Een column is een met regelmaat verschijnend, kort stukje tekst van een bepaalde auteur. Vaak wordt een column in een krant of tijdschrift gepubliceerd.
Vaste rubriek ( stukje geschreven tekst) in een krant of tijdschrift.

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden blz. 23
Signaalwoorden geven het verband aan tussen woorden, zinnen of alinea’s.
oorzaak-gevolg is vaak te herkennen aan signaalwoorden zoals: doordat, hierdoor, met als gevolg.
  • De trein was vertraagd. Hierdoor kwam Evi te laat op school.
  • Het regende gisteren hard, met als gevolg dat de straat is ondergelopen.


Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden blz. 23
 Het tekstverband doel-middel 
is vaak te herkennen aan signaalwoorden zoals: waarmee, door middel van, om te.
  • Dit is een app waarmee je foto’s kunt bewerken.
  •  Hij gebruikt drie wekkers om op tijd wakker te worden.

Slide 8 - Tekstslide

Opmaak van een tekst blz. 26
Aan de opmaak zie je vaak snel wat voor tekst het is: een zakelijke brief, een advertentie, een column, enzovoort. 
Je kijkt onder andere naar:
afbeeldingen, zoals tekeningen, foto’s en grafieken. Die geven extra informatie of helpen om je te identificeren met de schrijver of de tekst;
opmaakelementen zoals kaders, tabellen, witruimte en het gebruik van vet of cursief in de tekst. Die geven structuur aan een tekst en laten vaak zien wat belangrijke dingen zijn.

De opmaak en de tekstelementen helpen de schrijver om zijn doel te bereiken. Ze helpen de lezer om de tekst sneller te doorzien en te begrijpen wat het doel van de schrijver is.

Slide 9 - Tekstslide

Lees  tekst 1

Slide 10 - Tekstslide

vraag 1
1. Tekstvorm 
a. Wat voor tekstvorm is tekst 1?
A. advertorial / reclametekst
B. column
C. nieuwsbericht
D. weblog
b. Aan welke alinea van tekst 1 kun je dat het duidelijkst zien?

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 2
 Waarom zou GRAHAMS’ in tekst 1 overal vet en met hoofdletters zijn geschreven? (1 pt.)
A. Omdat dat de officiële spelling van deze naam is.
B. Omdat de merknaam Grahams’ dan goed opvalt.
C. Omdat Grahams erg trots is op zijn uitvinding.
D. Omdat hieruit blijkt hoe belangrijk Grahams is.

Slide 12 - Tekstslide

vraag 3
Tekstverband oorzaak-gevolg (1 pt.)
a. Welk signaalwoord voor het tekstverband oorzaak-gevolg zie je in alinea 2
van tekst 1?
b. Wat is de oorzaak en wat is het gevolg?

Slide 13 - Tekstslide

vraag 4
Woordenschat (1 pt.)
 Wat is de betekenis van het werkwoord ‘ondervinden’ (regel 19)?
A. merken
B. onderzoeken
C. ontdekken
D. vinden

Slide 14 - Tekstslide

vraag 5
Wat zou een goede kritische vraag zijn die je bij tekst 1 kunt stellen? (1 pt.)
A. Heeft Grahams hulp gehad bij het uitvinden van dit middel?
B. Is de eczeem bij Grahams zoon later weer teruggekomen?
C. Waarom wordt er niets gezegd over wat er in de crème zit?
D. Zouden de producten van Grahams ook online te koop zijn

Slide 15 - Tekstslide

vraag 6
In tekst 1 staan positieve uitspraken van mensen over Grahams’.
Is deze informatie betrouwbaar? (1 pt.)
A. Ja, want de tekst komt uit het AD en dat is een betrouwbare krant.
B. Ja, want het is een serieus onderwerp, dus de informatie klopt zeker.
C. Nee, want de tekst komt uit het AD en die krant is niet betrouwbaar.
D. Nee, want je kunt niet controleren of mensen dit echt gezegd hebben.

Slide 16 - Tekstslide

Lees tekst 2

Slide 17 - Tekstslide

vraag 7
Hoofd- en bijzaken (1 pt.)
a. Citeer de zin waarin de hoofdzaak van alinea 2 van tekst 2 staat.
b. Maak je keuze:
De bijzaken in alinea 2 zijn een herhaling / een uitleg / een voorbeeld van de hoofdzaak.

Slide 18 - Tekstslide

vraag 8
Wat is de functie van alinea 3 van tekst 2? (1 pt.)
A. De schrijver wil aantonen hoe ernstig leverproblemen en hartkwalen zijn.
B. De schrijver wil duidelijk maken dat kinderen ziek worden van energiedrank.
C. De schrijver wil laten zien hoe het komt dat energiedrankjes zo slecht zijn.
D. De schrijver wil zijn mening ondersteunen met voorbeelden uit zijn praktijk.

Slide 19 - Tekstslide

vraag 9
Tekstverband doel-middel (1 pt.)
a. Welk signaalwoord voor het tekstverband doel-middel zie je in alinea 4 van tekst 2?
b. Wat is het doel, en wat is het middel?

Slide 20 - Tekstslide

vraag 10
Welke twee argumenten gebruiken de tegenstanders van de schrijver van tekst 2 om aan te geven dat ze het niet met hem eens zijn? (1 pt.)

Slide 21 - Tekstslide

vraag 11
Welke zin geeft het best de hoofdgedachte van tekst 2 weer? (1 pt.)
A. De verkoop van energiedrankjes aan jongeren onder de zestien moet verboden worden.
B. Energiedrankjes zijn slecht voor de gezondheid en moeten onmiddellijk verboden worden.
C. Het verbod op energiedrank op scholen en in supermarkten moet bij wet geregeld worden.
D. Om energiedrankjes te kunnen kopen moet je even oud zijn als voor alcohol en tabak.

Slide 22 - Tekstslide

vraag 12
 Kritisch lezen (1 pt.)
Bij wie past de uitspraak: ‘De schrijver is er met zijn tekst op uit om zo veel mogelijk geld te verdienen’?
A. bij de schrijver van tekst 1
B. bij de schrijver van tekst 2
C. bij beide schrijvers
D. bij geen van beide schrijvers

Slide 23 - Tekstslide