H6.3 (trucs voor tijd)

                             Tijd 
                                                                            Zoek bewijzen in het                                                                                 verhaal zoals jaartallen, maanden, weken, dagen of uren. Beoordeel daarna de personen of gebeurtenisessen. Kijk naar gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding en de ruimte die de tijd beschrijven. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

                             Tijd 
                                                                            Zoek bewijzen in het                                                                                 verhaal zoals jaartallen, maanden, weken, dagen of uren. Beoordeel daarna de personen of gebeurtenisessen. Kijk naar gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding en de ruimte die de tijd beschrijven. 

Slide 1 - Tekstslide

Noem minimaal één bewijs voor de tijd waarin een verhaal zich afspeelt?

Slide 2 - Open vraag

Tijd 
Vertelde tijd: hoeveel tijd in het verhaal voorbij gaat. 
Tijdsverloop: de volgorde van de gebeurtenissen. 
Chronologisch verhaal:  tijdvolgorde vanaf het beginpunt doorverteld tot het eindpunt, zonder flashbacks of flashforwards. Opbouwschema van verhalen in juiste volgorde. 

Slide 3 - Tekstslide

Tijd
  • Tijdvertraging: uitvoerig beschrijven van een korte gebeurtenis met veel details zorgt voor meer spanning. 
  • Tijdversnelling: onbelangrijke gebeurtenissen overslaan.  
  • Tijdsprong: 'overslaan' van een tijdsperiode. 

Slide 4 - Tekstslide

Het overslaan van onbelangrijke gebeurtenissen noemen we:
A
Tijdsvertraging
B
Tijdversnelling
C
Tijdsprong
D
Vertelde tijd

Slide 5 - Quizvraag

'Zo stil ik kan, sluip ik met een sporttas vol kleren de trap af naar beneden. Het hout kraakt. Mijn hart klopt. Ik wil niemand wakker maken thuis. '

Waar is dit een voorbeeld van?
A
Tijdsprong
B
Tijdvertraging
C
Tijdversnelling
D
Vertelde tijd

Slide 6 - Quizvraag

'Als ik twintig minuten later bij Najima de tuin in rijd, is het droog en breekt er een waterig zonnetje door.'

Waar is dit een voorbeeld van?
A
Tijdsprong
B
Tijdvertraging
C
Tijdversnelling
D
Vertelde tijd

Slide 7 - Quizvraag

Tijd
 Vooruitverwijzing: mededeling over iets wat later nog zal gebeuren of iets over de toekomst. Meestal één of enkele zin. Het verhaal wordt hierdoor niet onderbroken, het is dus chronologisch.

Slide 8 - Tekstslide

Tijd
  • Terugverwijzing: een verwijzing naar het verleden. Het is een kort stukje (één of enkele zinnen) waarin een persoon terugdenkt aan of iets zegt over iets wat eerder gebeurd is. Het verhaal wordt hierdoor niet onderbroken, want
je gaat niet terug de tijd in, het is dus chronologisch. 

Slide 9 - Tekstslide

'Pas bij de Belgische grens, als de moeder van Najima begint met bidden, omdat ze bang is dat de bus te zwaar beladen is en we zullen worden tegengehouden aan de grens,
bedenk ik dat ik de scooter van Savas niet op slot heb gezet.' De laatste zin is een voorbeeld van:
A
Vooruitverwijzing
B
Terugverwijzing

Slide 10 - Quizvraag

'Pas bij de Belgische grens, als de moeder van Najima begint met bidden, omdat ze bang is dat de bus te zwaar beladen is en we zullen worden tegengehouden aan de grens,
bedenk ik dat ik de scooter van Savas niet op slot heb gezet.' De derde zin is een voorbeeld van:
A
Vooruitverwijzing
B
Terugverwijzing

Slide 11 - Quizvraag

Tijd 
Flashback (terugblik): het verhaal wordt onderbroken en je
gaat terug de tijd in. Meestal is dit een wat langer stuk tekst bijv. een alinea, bladzijde of hoofdstuk. Het verhaal wordt
wél onderbroken door een flashback en is dus niet-chronologisch.
In een terugblik kan de schrijver iets uit het verleden laten zien dat belangrijk
is voor het heden. Wat er nu gebeurt, wordt zo begrijpelijker voor je. 

Slide 12 - Tekstslide

Tijd 
Flashforward (vooruitblik): het verhaal wordt onderbroken en je
gaat terug vooruit in de tijd. Meestal is dit een wat langer stuk tekst bijv. een alinea, bladzijde of hoofdstuk. Het verhaal wordt
wél onderbroken door een flashforward en is dus niet-chronologisch.
In een terugblik kan de schrijver iets uit het verleden laten zien dat belangrijk
is voor het heden. Wat er nu gebeurt, wordt zo begrijpelijker voor je. 

Slide 13 - Tekstslide

Dit kan in een chronologisch verhaal voorkomen. Er kunnen meer antwoorden goed zijn.
A
Flashback
B
Flashforward
C
Vooruitverwijzing
D
Terugverwijzing

Slide 14 - Quizvraag

Dit kan in een niet-chronologisch verhaal voorkomen. Er kunnen meer antwoorden goed zijn.
A
Flashback
B
Flashforward
C
Vooruitverwijzing
D
Terugverwijzing

Slide 15 - Quizvraag

Begin verhaal
Inleidend begin: De gebeurtenissen komen rustig op gang. Je leert de personages kennen en leert hoe hun leven eruit ziet. Daarna ontstaat het probleem.
Midden in de gebeurtenissen starten: Het verhaal start niet aan het begin, maar bijvoorbeeld bij het ontstaan van het probleem. Je weet nog niets van de personages en hun leven. 

Slide 16 - Tekstslide

Zo stil ik kan, sluip ik met een sporttas vol kleren de trap af naar beneden. Het hout kraakt. Mijn hart klopt. Ik wil niemand wakker maken thuis.
Waar is dit een voorbeeld van?
A
Inleidend begin
B
Midden in de gebeurtenissen starten

Slide 17 - Quizvraag

Einde verhaal
Gesloten einde: Als het probleem van de hoofdpersoon opgelost is, heeft het verhaal een gesloten einde. 
Open einde: Als het probleem van de hoofdpersoon niet (volledig) is opgelost, spreken we van een open einde. Het is onzeker hoe het verhaal afloopt. 

Slide 18 - Tekstslide

Het probleem van de hoofdpersoon is opgelost. Dit is een..
A
Open einde
B
Gesloten einde
C
D

Slide 19 - Quizvraag

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 20 - Woordweb