Leçon 5: Avoir

Leçon 5:  Avoir
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leçon 5:  Avoir

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui ?
- We gaan het werkwoord avoir leren vervoegen zodat je het kunt gebruiken in korte zinnen. 
- We herhalen de woordjes tot nu toe

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal: oké

Slide 3 - Open vraag

Vertaal: s'il vous plait

Slide 4 - Open vraag

Vertaal: ik heet

Slide 5 - Open vraag

Van

           
   
     Wat betekent "avoir"?


Vandaag oefenen we met het werkwoord "avoir".

Slide 6 - Tekstslide

We gebruiken het werkwoord "avoir" echt heel vaak !

Wat betekenen de roodgekleurde woorden volgens jou ?


1   Chantal  a  une  belle auto.
2   Nous  avons  100.000  euros.  Super !
3   Eric  et Charles   ont    deux  T-shirts  blancs.
4   J' ai  la  grippe ..... C'est horrible.

Het  zijn  allemaal  vormen  van  het  hele werkwoord "avoir".

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Ken je het rijtje van "avoir" (met vertaling) ?
avoir...... avoir.......
       mmmm....

Slide 9 - Tekstslide

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :
heeft
/ wij hebben

Slide 10 - Tekstslide

Fais les exercices
Maak nu de oefeningen in de volgende slides. Let goed op of er een linkje is dat je moet aanklikken om de opdracht op de gelinkte website te maken!


timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 15 - Quizvraag

Hoe vertaal je "men heeft" in het Frans ?
A
ils ont
B
nous avons
C
j'ai
D
on a

Slide 16 - Quizvraag

Hoe vertaal je "zij hebben" in het Frans ?
A
ils ont
B
elle a
C
vous avez
D
tu as

Slide 17 - Quizvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 18 - Sleepvraag

Slide 19 - Link

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Klaar? 
- Open de woordenlijst via SOM 
- Herhaal de woordjes 1 tot en met 25 
Dus:
je me présente, être, les nombres, avoir

Slide 22 - Tekstslide

Les nombres

Slide 23 - Tekstslide

Au revoir

Slide 24 - Tekstslide