In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2
Werkloos
Slide 1 - Tekstslide
Arbeidsmarkt
Mensen die bij de beroepsbevolking horen hebben een betaalde baan of zijn op zoek naar een betaalde baan. Deze mensen bieden hun arbeid aan. De beroepsbevolking is dus het aanbod van arbeid.
Arbeidsmarkt is het totaal van vraag en aanbod naar arbeid.
Als de vraag naar arbeid groot is en het aanbod klein: er is een krappe arbeidsmarkt en weinig werkloosheid.
Als de vraag naar arbeid klein is en het aanbod groot: er is een ruime arbeidsmarkt en veel werkloosheid.
Bedrijven & overheid zijn op zoek naar personeel. Zij vragen arbeid.
Slide 2 - Tekstslide
H2.2: een ruime arbeidsmarkt
Slide 3 - Tekstslide
Waardoor kun je werkloos worden?
Slide 4 - Woordweb
Slide 5 - Video
5 soorten werkloosheid
Regionale werkloosheid
Seizoenswerkloosheid
Structurele werkloosheid
Frictiewerkloosheid
Slide 6 - Tekstslide
03:28
Een strandtent gaat failliet. Wat voor soort werkloosheid is dit?
A
Regionale werkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Structurele werkloosheid
D
Frictiewerkloosheid
Slide 7 - Quizvraag
03:28
Wanneer de mens wordt overgenomen door machines noemen we dit ...werkloosheid
A
Frictie
B
Structureel
C
Machinale
D
Conjuncturele
Slide 8 - Quizvraag
03:28
Wat is conjuncturele werkloosheid?
Slide 9 - Open vraag
Hoe ontstaat werkgelegenheid?
Als bedrijven:
meer exporteren (verbeteren concurrentiepositie, meer personeel nodig);
investeringen doen (meer personeel nodig).
Als consumenten:
meer besteden (leidt tot meer productie en dus is meer personeel nodig).
Als de overheid:
de belasting verlaagt (zodat er meer bestedingen komen);
zelf meer gaat besteden.
Slide 10 - Tekstslide
Gevolgen werkloosheid
Je verliest een deel van je inkomen.
Je mist contacten.
Onzekerheid / nutteloos gevoel.
Bij hoge werkloosheid sociale onrust in het land.
Minder inkomsten voor de overheid (minder belasting).
Meer kosten voor de overheid (uitkeringen).
Slide 11 - Tekstslide
Hoe ontstaat werkgelegenheid?
Als bedrijven:
meer exporteren (verbeteren concurrentiepositie, meer personeel nodig);
investeringen doen (meer personeel nodig).
Als consumenten:
meer besteden (leidt tot meer productie en dus is meer personeel nodig).
Als de overheid:
de belasting verlaagt (zodat er meer bestedingen komen);
zelf meer gaat besteden.
Slide 12 - Tekstslide
Aan de slag
Maak van H2.2
Opdracht 6 t/m 13
timer
10:00
Slide 13 - Tekstslide
Aan de slag
Maak van H2.2
6 t/m 10 + 12
Slide 14 - Tekstslide
5 min pauze
timer
5:00
Slide 15 - Tekstslide
Wat heb je geleerd?
Slide 16 - Tekstslide
Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictie werkloosheid
Slide 17 - Quizvraag
Van welk soort werkloosheid is sprake? "Tijdens perioden van crisis...."
A
regionale werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid
Slide 18 - Quizvraag
Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
frictiewerkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
structurele werkloosheid
Slide 19 - Quizvraag
Wanneer je een bepaalde periode in het jaar niet kunt werken noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid
B
seizoenswerkloosheid
C
verborgen werkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid
Slide 20 - Quizvraag
Conjuncturele werkloosheid is blijvend.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Is er hier sprake van conjuncturele werkloosheid?
A
ja
B
nee
Slide 22 - Quizvraag
Bij een groeiende economie stijgt de werkloosheid.
A
juist
B
onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Welke soorten werkloosheid zijn er? Probeer ze allemaal te noemen.