KJ - Herhaling Past Simple

• Engels
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 2,3

Herhaling

Past Simple

=

Verleden tijd

Wat hoort bij de past simple? 

Sleep ze naar het vak toe. 

ww+ed

2e rij oww

Tomorrow

Yesterday

ww+ing

was/were

am/is/are

Nu bezig

Afgelopen

Is gebeurd

Staat de volgende zin in de past simple?
They walked home last night.

1. Ja
2. Nee

Staat de volgende zin in de Past Simple?
We play basketball every day.

1. Ja
2. Nee

Waar of niet waar?
Past Simple gaat over het verleden.

1. Waar
2. Niet waar

Waar of niet waar?
Je zet -ed achter het werkwoord als je de past simple moet maken

1. waar
2. niet waar

Waar of niet waar?
Je gebruikt het 1e rijtje onregelmatige werkwoorden voor de past simple.

1. waar
2. niet waar

Herhaling Past Simple

Past simple = verleden tijd 

Het is in het verleden gebeurd en afgelopen. 

Vorm = werkwoord + ed of 2e vorm oww

Belangrijke woorden in de zin die past simple aangeven:

Yesterday, last night, a month ago, in 2020, in the 16th century, the day before yesterday, last night, en veel meer. 

Onregelmatige werkwoorden

Deze moet je uit je hoofd leren.

De onregelmatige werkwoorden staan op je boekenlegger. In het Anglia Examenboekje staan ook een lijstje onregelmatige werkwoorden.

Opdracht 1

Nu volgen er wat quizvragen.

Kies het juiste antwoord

Gebruik de past simple

Gebruik de boekenlegger met onregelmatige werkwoorden!

She (to bring) me to the doctor's yesterday.

1. brings
2. brought
3. bringed
4. was brought

They (to fall) from a cliff last year.

1. fall
2. fell
3. falled
4. was falling

I (to catch) the last train home last night.

1. catch
2. caught
3. catched
4. was catching

We (to eat) three whole pizzas yesterday.

1. eat
2. ate
3. eated
4. were eating

I (to throw) the ball very hard during my last match.

1. threw
2. throwed
3. throw
4. was throwin

She (to ask) really silly questions during class yesterday.

1. asks
2. was asking
3. ask
4. asked

The boy (to beg) the girl to come back after they had broken up.

1. begged
2. beged
3. begs
4. was begging

I (to trust) you with my Phone and now you have broken it.

1. trusts
2. trust
3. was trusting
4. trusted

We (to start) a fire because we were cold.

1. start
2. starts
3. was starting
4. started

He (to be) afraid of his own dog last year.

1. beed
2. was
3. were
4. was being

Harry and Sally (to be) best friends in high school.

1. beed
2. was
3. were
4. were being

Opdracht 2

Nu volgen er wat open vragen

Geef de juiste vorm van het werkwoord.

Gebruik de past simple

Gebruik de onregelmatige werkwoorden lijst in je boek. 

The man (to lose) his wallet in the subway yesterday.

We (to hear) her singing last night. It sounded beautiful.

Greg and Simone (to see) the Titanic film in 1997.

The bomb (to explode) in the dunes during World War II.

It (to blow) the whole city up.

I (to feel) sick after eating all that chocolate.

The boys (to do) their chores today.