In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 35 min
Onderdelen in deze les
herhalen beweging
Slide 1 - Tekstslide
Een wandelaar wordt met een stroboscoop gefotografeerd. Tussen elk beeldje zit 1 seconde.
Bepaal de snelheid van de wandelaar in meter per seconde.
A
0,74 m/s
B
1,0 m/s
C
1.35 m/s
D
1.5 m/s
Slide 2 - Quizvraag
Hoe ziet het verloop van de snelheid tegen de tijd eruit voor de versnelling naar 100 km/h?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 3 - Quizvraag
2d. Beschrijf wat met de snelheid gebeurt tussen t = 1 s en t = 3 s.
A
Versnelling
B
Vertraging
C
Constante snelheid
D
Is niet te bepalen
Slide 4 - Quizvraag
Haar eindsnelheid was misschien 14 km/h, maar ze begon bij stilstand. Ze deed er 15 seconden over om op deze snelheid te komen. Wat is haar versnelling?
A
25 m/s^2
B
0,26 m/s^2
C
5360 km/h^2
D
4060 km/h^2
Slide 5 - Quizvraag
Wat laat dit snelheid-tijd diagram zien?
A
Versnelling
B
Vertraging
C
Constante snelheid
Slide 6 - Quizvraag
Bij een constante snelheid is de versnelling altijd 0 m/s²
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quizvraag
De grafiek is een (plaats,tijd)-diagram voor een ...
A
... vertraagde beweging
B
... versnelde beweging
C
... eenparige beweging
D
... stilstaande beweging
Slide 8 - Quizvraag
Welk deel wijst de pijl aan in het v-t diagram?
A
Versnelling
B
Vertraging
C
Constante snelheid
Slide 9 - Quizvraag
Wat voor soort beweging zie je hier?!
A
Een eenparige beweging
B
Een versnelde beweging
C
Een vertraagde beweging
Slide 10 - Quizvraag
Beschrijf de beweging
A
Versnelde beweging
B
Vertraagde beweging
C
Eenparige beweging
D
Geen van bovengenoemde
Slide 11 - Quizvraag
Wat voor soort beweging is in deel C van de grafiek getekend ?
A
Eenparige (constante) beweging
B
Eenparig versnelde beweging
C
Eenparig vertraagde beweging
D
Stilstand
Slide 12 - Quizvraag
Wat voor soort beweging is in deel B van de grafiek getekend ?
A
Eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
Eenparig vertraagde beweging
D
Stilstand
Slide 13 - Quizvraag
Wat voor soort beweging zie je hier?!
A
Een eenparige beweging
B
Een versnelde beweging
C
Een vertraagde beweging
Slide 14 - Quizvraag
Wat staat er op de verticale as van een s,t-diagram?
A
de snelheid
B
de afstand
C
de versnelling
D
de tijd
Slide 15 - Quizvraag
Als een versnelling negatief is, dan is dit
A
een versnelling
B
geen beweging
C
een hele lage snelheid
D
een vertraging
Slide 16 - Quizvraag
Omrekenen van snelheid in m/s naar snelheid in km/h doe je door:
A
Snelheid in m/s keer 3,6
B
Snelheid in m/s gedeeld door 3,6
C
Snelheid in m/s keer 36
D
Snelheid in m/s gedeeld door 36
Slide 17 - Quizvraag
Snelheid omrekenen 12 km/uur --> ? m/s
A
43,2
B
43200
C
3,33
D
0,0033
Slide 18 - Quizvraag
vgem=ts
vgem = 48 km/h
t = 12 min =
Een giraffe rent met een gemiddelde snelheid van 48 km/h. Bereken de afstand die de giraffe in 12 minuten aflegt.
48=......hs(km)
s =
............. h
........... km
0,12
0,2
5,76
9,6
Slide 19 - Sleepvraag
... m
... m
10 m
25 m
50 m
100 m
75 m
150 m
Slide 20 - Sleepvraag
Versneld
Vertraagd
eenparig
Slide 21 - Sleepvraag
vertraagd
Versneld
eenparig
Slide 22 - Sleepvraag
Soorten bewegingen
Slide 23 - Sleepvraag
Een auto heeft normaal gesproken een massa van 750 kg. De familie op vakantie met een vol beladen auto. De auto met inzittenden en bagage weegt nu 1250 kg. Bovendien regent het. Welk van de onderstaande beweringen is juist.
A
De remweg en de stopafstand worden langer ten opzichte van een lege auto
B
Zowel de remweg als de reactieafstand worden langer ten opzichte van een lege auto
C
Alleen de reactieafstand is langer geworden ten opzichte van een lege auto
D
De stopafstand blijft gelijk, alleen de remweg wordt langer ten opzichte van een lege auto
Slide 24 - Quizvraag
Je hebt de reactieafstand, de remweg en de stopafstand. Welke formule klopt?
A
reactieafstand = remweg + stopafstand
B
remweg = reactieafstand + stopafstand
C
stopafstand = reactieafstand + remweg
D
remweg = reactieafstand-stopafstand
Slide 25 - Quizvraag
De reactieafstand is 25,8 m en de remweg is 36,8 m. Hoe groot is de stopafstand?
A
11 meter
B
25,8 meter
C
36,8 meter
D
62,6 meter
Slide 26 - Quizvraag
Marja ziet een verkeerslicht op oranje springen. Zij gaat remmen 0,8 s nadat het licht op oranje springt. Hoe heet de afstand die zij aflegt in die 0,8 s?
A
reactieafstand
B
remweg
C
stopafstand
Slide 27 - Quizvraag
In deze diagrammen is de snelheid gegeven van vier bestuurders die plotseling moeten stoppen op t= 0 s Welk diagram laat de kleinste stopafstand zien?
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4
Slide 28 - Quizvraag
Een fietser fietst op een fietspad en ziet een bal de weg op rollen. Terwijl hij grijpt naar zijn rem legt hij 2 meter af en daarna komt hij na het remmen op een totale afstand van 9 meter tot stilstand. Wat was zijn stopafstand?
A
4,5 meter
B
7 meter
C
9 meter
D
11 meter
Slide 29 - Quizvraag
Op t= 0 s, ziet de chauffeur een diep gat in de weg. Hij stopt de wagen nog net op tijd waardoor schade wordt voorkomen.
Wat is de stopafstand?
A
30 m
B
60 m
C
75 m
D
90 m
Slide 30 - Quizvraag
De remweg van een auto bij 36 km/h is 8 m. De stopafstand bij deze snelheid is 17 m. Bereken de reactie-afstand.
A
25 m
B
9 m
C
8 m
D
7 m
Slide 31 - Quizvraag
Een chauffeur gebruik medicijnen. Op de bijsluiter staat dat hij tijdens het gebruik van deze medicijnen niet mag autorijden. Waar hebben deze medicijnen invloed op?
A
Alleen op de remweg,
niet op de stopafstand
B
Op de reactieafstand
en dus op de stopafstand
C
Alleen op de reactieafstand,
niet op de stopafstand
D
Het gebruik van deze medicijnen heeft niets te maken met reactie-afstand, remweg en stopafstand.
Slide 32 - Quizvraag
Je ziet hiernaast een plaatje dat gaat over het effect van zomer- en winterbanden. Waar hebben deze banden invloed op?
A
alleen op de reactieafstand,
niet op de stopafstand
B
alleen op de remweg,
niet op de stopafstand
C
op de remweg
en dus op de stopafstand
D
deze banden hebben geen invloed op de remweg, reactieafstand of stopafstand
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de stopafstand?
A
17,5 meter
B
30,6 meter
C
48 meter
D
79 meter
Slide 34 - Quizvraag
Een auto rijdt 72 km/h. Er steekt plots een kat over. De reactie-tijd is 1 s en de remweg 40 m. Bereken de stopafstand.
A
112 m
B
60 m
C
50 m
D
70 m
Slide 35 - Quizvraag
Opdracht 4: Jaro is moe en zijn reactietijd is daardoor een stuk langer dan normaal. Wat gebeurt er dan met de reactieafstand, de remweg en de stopafstand?
A
De reactieafstand en de remweg worden langer; de stopafstand blijft gelijk.
B
De reactieafstand en de stopafstand worden langer; de remweg blijft gelijk.
C
De remweg en de stopafstand worden langer; de reactieafstand blijft gelijk.
D
De reactieafstand wordt langer; de remweg en de stopafstand blijven gelijk.
Slide 36 - Quizvraag
Wat is de berekening voor de stopafstand? De stopafstand =