1. Das 2. Der, die 3. das 4. den 5. den 6. Die, die 7. Die, das
8. Das, die 9. Der, das 10. den
Slide 7 - Tekstslide
Hausaufgaben 5.2 B
Opdracht 5.2 B
2. Anna hat in Klagenfurt gewohnt.
3. Timo hat seine Playstation verkauft.
4. Mein Vater hat seinen Computer gesichert.
5. Mein Bruder hat das Handy repariert.
6. Ich habe einen Skikurs gemacht.
7. Lisa hat Informationen über Klingeltöne gesucht.
8. Wir haben Musik auf unserem Handy gehört.
9. Ich habe die Wahrheit gesagt.
10. Emma hat die E-Mail geschickt.
Slide 8 - Tekstslide
Hoe maak je ook al weer het voltooid deelwoord?
Regelmatige voltooid deelwoorden
Voor het maken van een regelmatig (of: zwak) voltooid deelwoord in het Duits is er een bepaalde formule: "ge- + stam van het werkwoord + -t".
Als voorbeeld nemen we weer het werkwoord wohnen (wonen).
De stam hiervan is wohn-, waardoor het voltooid deelwoord dus gewohnt wordt.
Indien de stam op een -d of -t eindigt, dan is de formule: ge- + stam van het werkwoord + -et.
Als voorbeeld nemen we nu het werkwoord arbeiten (werken). De stam hiervan is arbeit-, waardoor het voltooid deelwoord gearbeitet wordt.
.
Slide 9 - Tekstslide
Hoe maak je ook al weer het voltooid deelwoord?
Regelmatige voltooide deelwoorden met in de stam -ieren, ver-, ge- of be-
Eindigt een regelmatig werkwoord in de infinitiefvorm op -ieren of begint het werkwoord met ver-, ge- of be-, dan vervalt bij de vorming van het voltooid deelwoord het standaard voorvoegsel ge-.
De formule wordt dan: "stam van het werkwoord + -(e)t". De extra ingevoegde "e" komt ook hier weer wanneer de stam op -d of -t eindigt.
Als voorbeeld nemen we eerst het werkwoord reagieren (reageren).
De stam is reagier-, wat volgens de hiervoor genoemde regels het voltooid deelwoord reagiert oplevert.
Slide 10 - Tekstslide
Hausaufgaben 7.1 en 7.2
Opdracht 7.1
a
1R; 2F; 3R; 4F; 5R; 6R
b
1. inclusief
2. bijvoorbeeld
Slide 11 - Tekstslide
Examenidioom 1 en 2
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Filmpje Nicos Weg
Begüßungen
Hier lernst du:
andere Personen zu begrüßen
zu fragen, wie es jemandem geht
su sagen, wie du dich fühlst
zwischen formeller und informeller Begrüßung zu unterscheiden.
Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen op het werkblad in classroom
Slide 16 - Tekstslide
Hoe noemen we de 1e naamval?
Slide 17 - Woordweb
Hoe noemen we de 4e naamval?
Slide 18 - Woordweb
Hoe vinden we de 1e naamval? Door te vragen..........
Slide 19 - Woordweb
Hoe vinden we de 4e naamval? Door te vragen.......
Slide 20 - Woordweb
Welke voorzetzels gaan met de 4e naamval?
Slide 21 - Woordweb
Wiederholung Grammatik 1e en 4e naamval
M = der/ein der Mann / ein Mann
O = das/ein das Kind / ein Kind
V = die/ eine die Frau / eine Frau
MV = die/ keine die Eltern / keine Eltern
Slide 22 - Tekstslide
Wiederholung Grammatik 1e en 4e naamval
Wanneer de 4e naamval? Als er één vd volgende voorzetsels voor staat: durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang.
Als het, het lijdend voorwerp in de zin is.
Wat verandert er?
In de 4e naamval veranderen alleen de mannelijke woorden.
der den
ein einen
Slide 23 - Tekstslide
Bezittelijke voornaamwoorden en 4e naamval
De bezittelijke voornaamwoorden vervoeg je net als het lidwoord ein. Ook hier veranderen alleen dmannelijke woorden in de 4e naamval.
mein mijn 1e naamval M = X
dein jouw O = X
sein zijn V + e
ihr haar MV + e
unser ons
euer jullie 4e naamval M = en
ihr hun
Ihr uw
Slide 24 - Tekstslide
persoonlijke voornaamwoorden 1e en 4e naamval
De persoonlijke voornaamwoorden hebben in de naamvallen een eigen vorm.
Deze kun je terugvinden op je stappenplan. (classroom).
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Lesen text 8 und 11 Textbuch
1. Bekijk de titel en de afbeelding
2. Lees altijd eerst de vraag.
3. Je hoeft niet elk woord te begrijpen!
4. Als er staat hoeveel redenen worden er genoemd, dan moet je een getal opschrijven en niet al die redenen!
Slide 27 - Tekstslide
Lesen text 8 und 11 Textbuch
Was? 8.1 a / 11.1 (Arbeitsbuch)
Wie? Alleine
Wielange? 10 Min
Fertig; maak 8.3 Seite 16/17 = huiswerk
timer
10:00
Slide 28 - Tekstslide
Extra Üben?
Je krijgt wat extra oefenbladen, die doe je in je snelhechter,
deze neem je elke Duitse les mee.
Als je klaar bent met de opdrachten
kun je nog extra oefenen in je map.
De antwoorden kun je bij de docent halen.
Slide 29 - Tekstslide
Ziel erricht?
Je weet hoe de 1e en 4e naamval werken
Je hebt geoefend met luistervaardigheid
Je weet nu hoe je in het Duits iemand moet begroeten.
Je weet hoe je de vragen bij een leestekst aanpakt
Slide 30 - Tekstslide
Running Dictee
Je werkt samen 1 leerling blijft zitten en schrijft. leerling 2 rent naar de gang (zonder telefoon, zonder pen) daar hangen 4 A4 vellen met op elk vel 5 woorden. Onthoud het woord/de woorden en ren terug naar de klas vertel het woord aan leerling 1. Deze schrijft het woord op. Wissel na 10 woorden van rol.
Het duo dat als eerste alle 20 woorden GOED geschreven heeft, wint een prijsje.