21/22 H2.4 Van alle markten thuis

Antwoord vraag 4
4 D – C – A – B
D - deel vragers kan  niet voldoende aardappelen kopen
C - Vragers gaan tegen elkaar opbieden om de gewenste 
Hoeveelheid aardappelen te kunnen kopen
A - De prijs van aardappelen stijgt
B - De gevraagde hoeveelheid aardappels wordt gelijk aan de aangeboden hoeveelheid aardappels

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Antwoord vraag 4
4 D – C – A – B
D - deel vragers kan  niet voldoende aardappelen kopen
C - Vragers gaan tegen elkaar opbieden om de gewenste 
Hoeveelheid aardappelen te kunnen kopen
A - De prijs van aardappelen stijgt
B - De gevraagde hoeveelheid aardappels wordt gelijk aan de aangeboden hoeveelheid aardappels

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 2.4 
Van alle markten thuis

Slide 2 - Tekstslide

Vorige les
-100P +250 = 100P - 50
Op de plek van P 1,5 invullen
Qv = -100 * 1,5 + 250 = 100. 
Qa = 100*1,5 - 50 = 100. 

Bij een prijs van 1,5 en 
hoeveelheid van 100 is de 
markt in evenwicht

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen deze les:
- De opgaven tm paragraaf 2.3. Welke vragen zijn er?

- Uitleg paragraaf 2.4.

- Maken opdrachten van deze paragraaf.

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 4

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 6/7

Slide 6 - Tekstslide

Antwoord vraag 6/7
a) 100p - 1000 = -100p + 5000 
100p + 100p = 5000 + 1000
200P = 6.000 → P = 30 → Q = 2.000

 b) 50p - 500 = -200p +3000
50p + 200p = 3000 + 500
250P = 3.500 → P = 14 → Q = 200

 c)0,5p - 200 = -0,2p + 500         
0,5 p + 0,2p = 500 + 200
0,7P = 700 → P = 1.000 → Q = 300

Slide 7 - Tekstslide

Antwoord vraag 8/9a,b
a) De woningen die te koop worden gezet, staan lang te koop.

b) De prijs zal dalen. 
Mensen komen moeilijk van hun huis af. Mensen gaan de vraagprijs verlagen om hun huis sneller te kunnen verkopen. Kopers hebben meer keuze en brengen een lager bod uit.




Slide 8 - Tekstslide

Antwoord vraag 8/9 c, d
c) De vraag naar huizen is laag, omdat er in Nederland een economische crisis is. Daardoor zijn mensen onzeker over de toekomst en durven geen grote uitgaven te doen.

d) Grafiek IV. 
De vraag is gedaald, de vraaglijn verschuift naar links.

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 8/9

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 9

Slide 11 - Tekstslide

Antwoord vraag 9e
e) III, 
want de vraag naar huizen neemt toe, dus verschuift de vraaglijn naar rechts. 
Bij dezelfde prijs hoort nu een grotere gevraagde hoeveelheid.

Slide 12 - Tekstslide

Doelen vorige les
Je kunt met behulp van een grafiek (of formules) van vraag en aanbod het evenwicht op een markt, een overschot of tekort aflezen (of berekenen).

Je kunt met behulp van de vergelijkingen van de vraag- en aanbodlijn het evenwicht op een markt, een overschot of tekort berekenen.

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 2.4 
- Je kunt het verschil tussen een homogeen en hetrogeen product/ dienst uitleggen.
- Je kunt de vier marktvormen noemen
- Je kunt benoemen welke invloed de marktvorm heeft op het gedrag van bedrijven en op de marktprijs

Slide 14 - Tekstslide

Marktvormen 
Is een geheel van omstandigheden waaronder ondernemingen met elkaar concurreren.

Kenmerken:
- Aantal aanbieders
- Aantal vragers
- Aard van het product (homogeen of heterogeen)

Slide 15 - Tekstslide

4 Soorten marktvormen:
1. Volkomen concurrentie 
2. Monopolistische concurrentie 
3. Oligopolie 
4. Monopolie 

Slide 16 - Tekstslide

3. Oligopolie


  • Enkele aanbieders
  • Veel vragers
  • Homogeen of heterogeen product

Voorbeelden; 
Supermarkten, mobiele telefoonaanbieders, cola aanbieders, benzinestations

Slide 17 - Tekstslide

1. Volkomen concurrentie:
- Veel aanbieders
- Veel vragers
- Homogeen product (bloemkool): klant maakt geen onderscheid

2. Monopolistische concurrentie
- Veel aanbieders
- Veel vragers
- Heterogeen product (brood): klant maakt wel onderscheid


Slide 18 - Tekstslide

4. Monopolie
  • Eén aanbieder
  • Veel vragers
  • Homogeen product
  • Mogelijkheid tot kartels

Voorbeeld:
NS, Pro Rail, beheer spoorwegennet, Microsoft met Windows

Slide 19 - Tekstslide

De 4 marktvormen samengevat
1. Volkomen concurrentie = veel aanbieders - geen macht - heel transparant - homogeen product
2. Monopolistische concurrentie = best wat aanbieders - niet zo veel macht - beetje transparant - hetrogeen product
3. Oligopolie = klein aantal aanbieders  - beetje macht - niet transparant - homogeen of hetrogeen  product
4. Monopolie = 1 aanbieder - veel macht - niet transparant - homogeen product


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Kartel 
Afspraken tussen bedrijven om concurrentie te verminderen 
Nadeel = Vermindert de concurrentiepositie  
waardoor prijzen hoger worden.


                                                               VERBODEN!!!

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Om welke marktvorm
gaat het hier?
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 24 - Quizvraag

Bij welke marktvorm horen de aanbieders van mobiele telefonie?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Volkomen concurrentie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 25 - Quizvraag

De boeren zijn op weg met hun prei naar de veiling.
Welke marktvorm hoort hierbij?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie

Slide 26 - Quizvraag


Tot welke marktvorm behoort suiker?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Volkomen concurrentie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn de kenmerken van de marktvorm oligopolie?
A
1 aanbieder, homogeen product
B
Weinig aanbieders, heterogeen product
C
Weinig aanbieders, homogeen product
D
Veel aanbieders, homogeen product

Slide 28 - Quizvraag

Wat zijn de kenmerken van de marktvorm monopolie?
A
1 aanbieder, homogeen product
B
Weinig aanbieders, heterogeen product
C
Veel aanbieders, heterogeen product
D
Veel aanbieders, homogeen product

Slide 29 - Quizvraag

Welke
marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie

Slide 30 - Quizvraag

De marktvorm volkomen concurrentie ...
A
bestaat uit vier verschillende markten
B
komt in de praktijk veel voor
C
heeft heterogene producten
D
heet ook wel volledige mededinging

Slide 31 - Quizvraag

Wat voor een marktvorm past bij de bloemenveiling?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie

Slide 32 - Quizvraag

Aan de slag......
Maken opdrachten van paragraaf 2.4
Afmaken opdrachten paragraaf 2.1 t/m 2.3

Slide 33 - Tekstslide

Welke uitspraken passen bij een oligopolistische marktvorm?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Alleen de overheid verkoopt paspoorten
B
Coca cola en Pepsi zijn de grootste aanbieders van cola
C
Duizenden boeren rijden met hun prei naar de veiling
D
Een paar landen produceren een groot deel van de wereldwijde olieproductie

Slide 34 - Quizvraag