Thema 6 Ecologie en duurzaamheid oefentoets BS 1 t/m 6

Oefentoets



Thema 6 ecologie en duurzaamheid
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefentoets



Thema 6 ecologie en duurzaamheid

Slide 1 - Tekstslide

Wat is ecologie?
A
studie van relaties tussen organismen en hun milieu
B
invloeden van de levende natuur
C
invloeden van de levenloze natuur
D
leefomgeving van een organisme

Slide 2 - Quizvraag


Een regenbui is een biotische factor
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Wat klopt betreft consumenten?
A
Consumenten hebben verschillende ordes
B
Consumenten maken zuurstof
C
Consumenten eten alleen planten
D
Consumenten bestaan uit schimmels.

Slide 4 - Quizvraag

Er missen nog wat lijntjes, welke lijntje klopt?
A
Consumenten naar producenten
B
Producenten naar reducenten
C
Producenten naar reducenten
D
Producenten naar producenten

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet deze kringloop?

Slide 6 - Open vraag

Wat is biodiversiteit? en waarom is dat zo belangrijk?

Slide 7 - Open vraag

Als er geen natuurbeheer is, wat is dan altijd het eindstadium van een gebied?
A
Heidegebied
B
Kaal en voedselarmgebied
C
Bos
D
Rivieren en meren

Slide 8 - Quizvraag

Maak de juiste voedselketen. Sleep de afbeeldingen op de juiste plek (rode vakken). Begin bij het dier wat eerste gegeten wordt.

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is een goede uitleg betreft een voedselweb
A
Dat zijn verschillende organismen die in een gebied leven
B
Dat zijn meerdere voedselketens in een gebied die onderling ook weer een bepaalde connectie hebben
C
Dat zijn verschillende dieren die met elkaar in relaties staan doordat ze kunnen paren.
D
Dat zijn de organismen in een koolstogkringloop

Slide 10 - Quizvraag

wat zijn de 5 niveaus van de ecologie van klein naar groot?
A
individu, populatie, levensgemeenschap, ecosysteem, biosfeer
B
levensgemeenschap, individu, populatie, ecosysteem, biosfeer
C
populatie, individu, levensgemeenschap, biosfeer, ecosysteem.
D
individu, levensgemeenschap, populatie, ecosysteem, biosfeer.

Slide 11 - Quizvraag

Hoe noem je alle voedselrelaties in een levensgemeenschap?
A
Voedselketen
B
Voedselcirkel
C
Voedselweb
D
Voedselkring

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste naam voor alle voedselketens in een levensgemeenschap?
A
Een schakel
B
Een voedselrelatie
C
Een voedselweb

Slide 13 - Quizvraag

De pijl in een voedselketen/-web betekent.......
A
"heeft gegeten"
B
"gaat eten"
C
"eet"
D
"wordt gegeten door"

Slide 14 - Quizvraag

Drie schakels zijn in de afbeelding niet ingevuld. Welke van de volgende dieren kan in schakel 3 thuishoren?
A
Garnaal
B
kaaimankrokodil
C
waterkever

Slide 15 - Quizvraag

Afvaleters behoren tot de reducenten
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

In een voedselketen wordt de biomassa in elke volgende schakel groter
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Kikkervisjes eten alleen de organismen die in schakel 1 thuishoren.
Tot welke groep horen de kikkervisjes?
A
Carnivoren
B
Herbivoren
C
Omnivoren

Slide 18 - Quizvraag

Volgens Ed zij de organismen in schakel 1 planten. Volgens Ron kunnen pakro's carnivoren zijn. Wie heeft gelijk ?
A
Zowel Ed als Ron
B
Alleen Ed
C
Alleen Ron
D
geen van beiden

Slide 19 - Quizvraag

Vul in het schema van het voedselweb de volgende organismen op de juiste plaats in (zie afbeelding). 
bladluis 
buizerd 
konijn 
lieveheersbeestje 
merel 
planten 

Slide 20 - Sleepvraag

Sleep de factoren naar het juiste vak
Biotische factoren
Abiotische factoren
Water
Boom
Temperatuur
Lucht
Insecten

Slide 21 - Sleepvraag

Zet de volgende begrippen op volgorde van klein naar groot
1
2
3
4
5
Levensgemeenschap
Individu
Ecosysteem
Biosfeer
Populatie

Slide 22 - Sleepvraag

Een ecoloog onderzoekt de invloed van de hoeveelheid gras op de hoeveelheid konijnen in een gebied. Op welk niveau is dit?
A
Individu
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 23 - Quizvraag

Zet de volgende organismen in de juiste volgorde om een voedselketen te vormen.

Slide 24 - Sleepvraag

Een gebied waar levende en niet levende factoren een eenheid vormen, noemen we een?
A
levensgemeenschap
B
populatie
C
ecosysteem
D
individu

Slide 25 - Quizvraag

fotosynthese
verbranding
glucose
plantaardige energierijke stoffen
energierijke stoffen in bacterie en schimmels
energierijke stoffen in dieren
verbranding
verbranding

Slide 26 - Sleepvraag

In de figuur is een koolstofkringloop in de natuur weergegeven.

Wat is de energiebron die de kringloop in stand houdt?
A
Koolstofdioxide
B
Zonlicht
C
Zuurstof

Slide 27 - Quizvraag

Welk organisme in de afbeelding hiernaast is een consument van de tweede orde?
A
Konijn
B
paardenbloem
C
wezel

Slide 28 - Quizvraag

Tot welke vak behoren bacteriën?
A
vak 1
B
vak 2
C
vak 3

Slide 29 - Quizvraag

Tot welk vak behoren afvaleters die van dode panda's leven?
A
vak 1
B
vak 2
C
vak 3

Slide 30 - Quizvraag

Tot welke cirkel behoort bamboe?
A
cirkel P
B
cirkel Q
C
cirkel R

Slide 31 - Quizvraag

Bij welke pijl(en) is er sprake van fotosynthese?
A
pijl 1, 2, 3, 6
B
pijl 1, 2, 6
C
pijl 1, 2
D
pijl 3

Slide 32 - Quizvraag

Bij welke pijl(en) is er sprake van verbranding?
A
pijl 1, 2, 3, 6
B
pijl 1, 2, 6
C
pijl 1, 2
D
pijl 3

Slide 33 - Quizvraag

Parasitisme is een vorm van symbiose.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quizvraag


In natuurgebied de Weerribben in Noord-Nederland worden otters uitgezet. Dit is een voorbeeld van herintroductie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag


Tussen populaties van verschillende soorten vindt vaak veel concurrentie plaats.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quizvraag


Niet méér stoffen uit het milieu halen dan het milieu kan aanvullen is een vorm van duurzaam gebruik van het milieu.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag


De gemiddelde voetafdruk van mensen in Nederland is groter dan de aarde aankan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quizvraag


A
Commensalisme.
B
Mutualisme.
C
Parasitisme.

Slide 39 - Quizvraag


Waarom is een biobrandstof een koolstofdioxide-neutrale brandstof, en fossiele brandstof niet?
A
Biobrandstof is ontstaan uit producten van de fotosynthese en fossiele brandstof niet.
B
Biobrandstof levert bij verbranding geen koolstofdioxide op en fossiele brandstof wel.
C
Biobrandstof zorgt niet voor een extra hoeveelheid koolstofdioxide in de lucht en fossiele brandstof wel.

Slide 40 - Quizvraag


De overheid wil de bouw van moderne windmolenparken bevorderen. De windmolens in die parken wekken elektriciteit op.

Wat wil de overheid vooral bereiken door het stimuleren van de windmolenparken?
A
Vermindering van de concentratie koolstofdioxide in de lucht.
B
Vermindering van het aantal afvalbergen in Nederland.
C
Vermindering van het energiegebruik in Nederland.

Slide 41 - Quizvraag

Steenkool hoort bij de fossiele brandstoffen.
Wat wordt bedoeld met fossiele brandstoffen?

Slide 42 - Open vraag

De impala leeft in Afrika in gebieden met grasland en acaciabomen.
Impala’s leven in groepen die bestaan uit een mannetje met vrouwtjes en jongen. Ze eten planten, zoals bladeren van acacia’s en gras. Ze moeten voortdurend opletten omdat ze een prooi zijn voor bijvoorbeeld leeuwen en luipaarden.

Schrijf een voedselketen op met drie organismen die in de tekst worden genoemd.



Slide 43 - Open vraag



Wat is accumulatie?

Slide 44 - Open vraag

Geef een verklaring voor de toenamen van het aantal reigers is de periode van 1980 tot 1990.

Slide 45 - Open vraag

Beide soorten hebben voordeel van de symbiose
Eén soort heeft een voordeel en de ander heeft geen nadeel
Eén soort heeft een nadeel, en de ander heeft een voordeel
Commensalisme
Parasitisme
Mutualisme

Slide 46 - Sleepvraag

Duurzame energie.
Fossiele brandstoffen.

Slide 47 - Sleepvraag

Vervuiling
Aantasting
Uitputting

Slide 48 - Sleepvraag