Diabetes

Wat houd je bezig op dit moment? Waar kijk je naar uit?
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat houd je bezig op dit moment? Waar kijk je naar uit?

Slide 1 - Tekstslide

Diabetes mellitus
540 miljoen
2045 
1 op 8 
90% 
type 2

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud les
- Voorkennis ophalen
- Wat is diabetes
- Anatomie/regelkring
- Type 1
- Type 2
- Behandeling
- Hyper versus hypo
- Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les ben je in staat om:

- Diabetes Type 1 en type 2 te herkennen,
- Symptomen van diabetes te benoemen
- Weet je hoe je moet inspelen op signalen van cliënten bij een hyper of hypo.
- Kun je complicaties die horen bij diabetes benoemen

Slide 4 - Tekstslide

timer
0:30
Wat weet je al over diabetes? Wat heb je al gezien in de praktijk?

Slide 5 - Woordweb

Wat is diabetes mellitus?
A
Een ziekte die veroorzaakt wordt door overmatige suikerconsumptie.
B
Een aandoening waarbij het lichaam de bloedsuikerspiegel niet goed kan reguleren.
C
Een aandoening die alleen voorkomt bij ouderen.
D
Een aandoening die kan worden genezen met een dieet.

Slide 6 - Quizvraag

Anatomie van het lichaam
Kennen we de regelkring nog? 
Welke organen en hormonen spelen hierbij een rol?
Maak de puzzel. 

Slide 7 - Tekstslide

Waar wordt glucose opgeslagen wanneer je dit tijdelijk niet nodig hebt?
A
alvleesklier
B
lever
C
alvleesklier en lever

Slide 8 - Quizvraag

Welk orgaan maakt insuline aan?
A
alvleesklier
B
milt
C
lever
D
galblaas

Slide 9 - Quizvraag

Begrippen
Insuline --> hormoon dat de glucosewaarde bepaalt. 
Worden gemaakt in de Eilandjes van Langerhans.

Glucose --> brandstof, uit koolhydraten of voeding

Glucagon --> hormoon dat wordt gemaakt in de alvleesklier, verhoogt glucose in het bloed.
Glucogeen -->  Opgeslagen/voorraad glucose in de lever

Slide 10 - Tekstslide

Bij welke nuchtere bloedsuikerwaarde denken we aan diabetes?
A
9 mmol/l
B
7 mmol/l
C
4 mmol/l
D
6 mmol/l

Slide 11 - Quizvraag

Bij welke van onderstaande antwoorden spreken we van ouderdomsdiabetes?
A
Diabetes type 1
B
Diabetes type 2

Slide 12 - Quizvraag

Welk type diabetes is insulineafhankelijk?
A
Type 1
B
Type 2

Slide 13 - Quizvraag

Type 1
- 1 op de 10 mensen heeft type 1
- Lichaam (alvleesklier) maakt zelf helemaal geen insuline meer aan.
- Afweersysteem vernielt cellen die insuline aanmaken

Oorzaak: auto-imuunziekte, erfelijkheid.

Slide 14 - Tekstslide

Type 2
- Ouderdomsdiabetes in de volksmond
- 9 op de 10 mensen
- Lichaam (alvleesklier) maakt gedeeltelijk geen insuline meer aan.
- Teveel suiker in het bloed.
- Meestal is alleen medicatie voldoende, soms insuline spuiten noodzakelijk.


Slide 15 - Tekstslide

Oorzaak type 2
- Overgewicht. In bijna 80 % van de gevallen.
- Een verhoogd cholesterol en verhoogde bloeddruk.
- Vrouwen die tijdens de zwangerschap diabetes hebben gehad, hebben een verhoogd risico.
- Erfelijkheid, vaak in combinatie met de hierboven genoemde aspecten. 
- Leeftijd. 

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer maakt de alvleesklier helemaal geen insuline meer aan
A
diabetes type 1
B
diabetes type 2
C
bij beiden
D
bij geen van deze antwoorden

Slide 17 - Quizvraag

Beschrijf een verschil tussen diabetes type 1 en type 2

Slide 18 - Open vraag

Behandeling
- Genezing nog (niet) mogelijk!

- Gezond eten
- Behandeling met medicijnen
- Behandeling met insuline

Slide 19 - Tekstslide

Behandeling

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Hyper versus hypo
Meten is weten!

Hyper = te hoog
Hypo = te laag

Wat is een hyperglycaemie en wat is een hypoglycaemie? Welke symptomen zien we daarbij? 

Slide 22 - Tekstslide

Hyper
Bloedsuiker vanaf 10
- veel urineren
- veel dorst hebben en houden
- vermoeid zijn
- misselijk zijn of overgeven
- alles voelt vervelend

Slide 23 - Tekstslide

Oorzaken
- Dosis insuline is te laag (of niet goed opgenomen) in verhouding tot de behoefte daaraan, 
- Door te veel voeding of voeding op onregelmatige momenten komt er te veel glucose in het bloed, terwijl de insuline niet daarop is afgestemd
- Stress
- Er is sprake van een ziekte die gepaard gaat met koorts, en dus met een stijging van glucose in het bloed
- Er is sprake van een geleidelijke toename van de diabetes
- Bepaalde medicijnen kunnen de insuline tegenwerken


Slide 24 - Tekstslide

Hypo
Bloedsuiker onder de 4:
- zweten
- trillen
- duizelig zijn
- plotseling wisselend humeur (opeens boos worden bijvoorbeeld) ongeconcentreerd zijn
- hoofdpijn
- moe zijn
- hongerig zijn

Slide 25 - Tekstslide

Oorzaken
- Te veel insuline ingespoten of opgenomen, waardoor te veel glucose uit het bloed is gehaald
op verkeerde tijden insuline ingespoten
- Niet of niet tijdig eten na het spuiten van insuline. Door onvoldoende te eten is het glucosegehalte in het bloed al laag, terwijl er wel voldoende insuline is gespoten
- Braken, waardoor de voedselopname onvoldoende kan zijn
- Meer lichamelijke inspanning dan gebruikelijk, waardoor de cellen meer glucose opnemen
alcoholgebruik, dit kan de glucosewaarde in het bloed snel verlagen

Slide 26 - Tekstslide

Welke verpleegkundige acties zet je uit bij een hyper?

Slide 27 - Open vraag

Welke verpleegkundige actie zet je uit bij een hypo?

Slide 28 - Open vraag

Opdracht 1
Zie de complicaties: (nefropathie, retinopathie, neuropathie, diabetische voet, arteriosclerose.
Ieder groepje gaat een van deze complicaties bestuderen.
-Wat is het?
-Wat is de oorzaak ervan? 
- Hoe uit dit zich? 
- Wat is de behandeling? 
Presenteer dit daarna in max. 5 minuten. Gebruik hierbij beeldmateriaal.

Slide 29 - Tekstslide

Volgende les

Delier en opdracht psychiatrie

Slide 30 - Tekstslide

Hoe vonden jullie deze vorm van lesgeven?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll