Zinsdeelzinnen 2HAVO

Zinsdeelzinnen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zinsdeelzinnen

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 
Je hebt al geleerd wat samengestelde zinnen zijn.
Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm.
Een samengestelde zin heeft er twee.

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdzin
1. Persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar. Er passen (bijna) nooit andere zinsdelen tussen.
2. De persoonsvorm staat voor in de zin als eerste of tweede zinsdeel.
Tip: Als je een vraagzin van de hele zin maakt, komt de hoofdzin vooraan te staan. (Natuurlijk alleen in gevallen van hoofdzin/ bijzin)

Slide 3 - Tekstslide

Bijzin
1. Tussen persoonsvorm en onderwerp kunnen wel andere zinsdelen staan, bijvoorbeeld het woordje 'niet'.
2. De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld 1
Ik zit op de fiets en ik eet een lekker ijsje.

Dit is een samengestelde zin uit twee hoofdzinnen. Je ziet dat de persoonsvorm en het onderwerp in beide zinnen naast elkaar staan. Ook kan het woordje 'niet' NIET tussen PV en O gezet worden, dus er staat geen bijzin.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Als ik op de fiets zit, eet ik graag een lekker ijsje.
Dit is een samengestelde zin die uit een hoofdzin en een bijzin bestaat. In de hoofdzin staan PV en O naast elkaar en het woordje 'niet' kan daar niet tussen gezet worden. Bij de bijzin staat er een zinsdeel tussen de PV en het O. 
Als je een vraagzin van deze zin zou maken, dan komt de hoofdzin vooraan te staan.

Slide 6 - Tekstslide

Vragen:
Als ik op de fiets zit, eet ik graag een lekker ijsje.

1. Welk deel van deze zin is volgens jou de bijzin?
2. Noem het zinsdeel dat tussen de PV en het O staat in de bijzin.
3. Maak een vraagzin van deze zin.

Slide 7 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen
Zinsdeelzinnen kunnen de vorm van verschillende zinsdelen aannemen:
o-zin
lv-zin
mv-zin
bwb-zin

Slide 8 - Tekstslide

Kijk naar het volgende voorbeeld:
1. Die persoon hoort The Voice te winnen.
In zin 1 is het onderwerp: Die persoon.
2. Iemand die zo'n talent heeft, hoort The Voice te winnen.
In zin 2 is het onderwerp lastiger te vinden. 
Wie hoort The Voice te winnen? Iemand die zo'n talent heeft.
Dus o-zin. (Het onderwerp heeft de vorm van een zin aangenomen.)

Slide 9 - Tekstslide

Hoe pak je dit nu aan?
Stap 1: Zoek de bijzin.
Stap 2: Vervang de bijzin door een woord of woordgroep.
Stap 3: Onleed de zin en bepaal het zinsdeel van het woord of de woordgroep.
Stap 4: De bijzin is hetzelfde zinsdeel als het ingevulde woord of de woordgroep.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld:
Wie zich heeft aangemeld, wordt zaterdag verwacht.
Stap 1: Bijzin is 'Wie zich heeft aangemeld'
Stap 2: Vervang de bijzin door een woord of woordgroep.
Peter wordt zaterdag verwacht.
Stap 3: Ontleed de zin. Peter = onderwerp
Stap 4: De bijzin is onderwerpzin.

Slide 11 - Tekstslide

Nieuw Nederlands Online
Ga naar de online leeromgeving van je boek. Maak de startopdracht, kijk de uitleg en maak opdracht 1, 2, 4 en 8.
Opdracht 3 slaan we over.

Heb je hulp nodig? Stel dan vragen in de chat van Teams.

Slide 12 - Tekstslide

Nieuw Nederlands Online
Ga verder met opdracht 4 en 8. Let op:
Bij opdracht 4 moet je een X plaatsen in de hokjes van de zinsdelen die niet in de zin zitten. Doe je dit niet, dan wordt de vraag fout gerekend.

Slide 13 - Tekstslide

Vragen?

Slide 14 - Tekstslide