Zinsdeelzinnen

Planning van vandaag:
  • Eerste tien minuten zelfstandig lezen
  • Herhaling samengestelde zinnen/voegwoorden
  • Uitleg zinsdeelzinnen (grammatica hoofdstuk 6)
  • Oefenen met zinsdeelzinnen 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Planning van vandaag:
  • Eerste tien minuten zelfstandig lezen
  • Herhaling samengestelde zinnen/voegwoorden
  • Uitleg zinsdeelzinnen (grammatica hoofdstuk 6)
  • Oefenen met zinsdeelzinnen 

Slide 1 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen

Slide 2 - Tekstslide

Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm.
Een samengestelde zin heeft er twee (of meer).

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdzin
1. Persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar. Er passen (bijna) nooit andere zinsdelen tussen.
2. De persoonsvorm staat voor in de zin als eerste of tweede zinsdeel.
Tip: Als je een vraagzin van de hele zin maakt, komt de hoofdzin vooraan te staan. (Natuurlijk alleen in gevallen van hoofdzin/bijzin)

Slide 4 - Tekstslide

Bijzin
1. Tussen persoonsvorm en onderwerp kunnen wel andere zinsdelen staan, bijvoorbeeld het woordje 'niet'.
2. De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld 1
Ik zit op de fiets en ik eet een lekker ijsje.
Dit is een samengestelde zin uit twee hoofdzinnen. Je ziet dat de persoonsvorm en het onderwerp in beide zinnen naast elkaar staan. Ook kan het woordje 'niet' niet tussen PV en O gezet worden.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Als ik op de fiets zit, eet ik graag een lekker ijsje.
Dit is een samengestelde zin die uit een hoofdzin en een bijzin bestaat. In de hoofdzin staan PV en O naast elkaar en het woordje 'niet' kan daar niet tussen gezet worden. Bij de bijzin staat er een zinsdeel tussen de PV en het O. Als je een vraagzin van deze zin zou maken, dan komt de hoofdzin vooraan te staan.

Slide 7 - Tekstslide

Vragen:
Als ik op de fiets zit, eet ik graag een lekker ijsje.

1. Welk deel van deze zin is volgens jou de bijzin?
2. Noem het zinsdeel dat tussen de PV en het O staat in de bijzin.
3. Maak een vraagzin van deze zin.

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn de pv's?
Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met zes of meer kinderen.

Slide 9 - Open vraag

Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met zes of meer kinderen.
A
Nevenschikkend (hz+hz)
B
Onderschikkend (hz+bz)

Slide 10 - Quizvraag

Als ik jou was, zou ik zeker op tijd komen voor de eerste bijles van de wiskundedocent.
A
hz+hz
B
hz+bz
C
bz+hz

Slide 11 - Quizvraag

Maak deze samengestelde zin af:
Volgend jaar gaat de zus van Tygo naar de hogere hotelschool, maar ...

Slide 12 - Open vraag

HOOFDZIN + HOOFDZIN

Twee hoofdzinnen kun je aan elkaar verbinden met een nevenschikkend voegwoord.

Dit zijn: en, want, maar en of.
HOOFDZIN + BIJZIN

Een hoofd- en een bijzin kun je aan elkaar verbinden met een onderschikkend voegwoord.

Er zijn veel onderschikkende voegwoorden, zoals: omdat, zodat, doordat, als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen, of.

Slide 13 - Tekstslide

Ontleed de volgende zin:
Volgens       Naomi           zullen            de wiskundeopdrachten          voor         mij te           moeilijk           zijn. 

Slide 14 - Tekstslide

Ontleed de volgende zin:
Dj        Martin         Garrix         geeft       in de         Rai         een             show         voor alle           leeftijden. 

Slide 15 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen
Zinsdeelzinnen kunnen de vorm van verschillende zinsdelen aannemen:
o-zin
lv-zin
mv-zin
bwb-zin

Slide 16 - Tekstslide

Kijk naar het volgende voorbeeld:
1. Die persoon hoort The Voice te winnen.
In zin 1 is het onderwerp: Die persoon.
2. Iemand die zo'n talent heeft, hoort The Voice te winnen.
In zin 2 is het onderwerp lastiger te vinden. 
Wie hoort The Voice te winnen? Iemand die zo'n talent heeft.
Dus o-zin. (Het onderwerp heeft de vorm van een zin aangenomen.)

Slide 17 - Tekstslide

Hoe pak je dit nu aan?
Stap 1: Zoek de bijzin.
Stap 2: Vervang de bijzin door een woord of woordgroep.
Stap 3: Ontleed de zin en bepaal het zinsdeel van het woord of de woordgroep.
Stap 4: De bijzin is hetzelfde zinsdeel als het ingevulde woord of de woordgroep.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld:
Wie zich heeft aangemeld, wordt zaterdag verwacht.
Stap 1: Bijzin is 'Wie zich heeft aangemeld'
Stap 2: Vervang de bijzin door een woord of woordgroep.
Peter wordt zaterdag verwacht.
Stap 3: Ontleed de zin. Peter = onderwerp
Stap 4: De bijzin is onderwerpzin.

Slide 19 - Tekstslide

Even oefenen
  • Wie meedoen met het voetbaltoernooi mogen eerder weg.
  • Wat is de bijzin?
  • Wie meedoen met het voetbaltoernooi mogen eerder weg.

  • Door welk(e) woord(en) zou je de bijzin kunnen vervangen?
  • Welke functie hebben deze woorden in de zin?
    ow-lv-mv-bwb


Slide 20 - Tekstslide

Vragen?

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag!
Opdracht 1 (grammatica H6) maken we samen. 

Hierna werk je zelfstandig verder aan opdr. 2 t/m 4
óf
je kijkt je huiswerk van hoofdstuk 5 na (als je in je schrift gewerkt hebt). 

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 1.
Geef aan of de rode woorden een zinsdeel zijn of een zinsdeelzin (bijzin).
d De zomers worden steeds warmer door een toename van de zonnestraling.
a Wat Ariël jou wijsmaakt, heeft hij zelf verzonnen.
b Het jongste meisje uit dit gezin krijgt van haar broers veel aandacht.
c Je moet meteen naar huis komen, zodra de training voorbij is.



















Slide 23 - Tekstslide

Geef aan om welk zinsdeel of welke zinsdeelzin het gaat: ow, lv, mv, bwb, ow-zin, lv-zin, mv-zin of bwb-zin.
a Wat Ariël jou wijsmaakt, heeft hij zelf verzonnen.
b Het jongste meisje uit dit gezin krijgt van haar broers veel aandacht.
c Je moet meteen naar huis komen, zodra de training voorbij is.
d De zomers worden steeds warmer door een toename van de zonnestraling.









Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 2: onderstaande zinnen bevatten een bijzin.
Bepaal wat de bijzin is en klik alle woorden van de bijzin aan.
a IkzalnietsnelvergetendatMarithzomaarvoormijeenmuffinmeebracht.
b Deneefjesgingenpoffertjeseteninhetpannenkoekenhuis,     nadatzeeenflinkeboswandelinghaddengemaakt.
c DatjeSemmeeneemtnaardelaatsteschoolavond, iseengoedidee.
d Jemoetzaterdageensopdemarktkijken, alsjevoorweiniggeldeenbikiniofzwembroekwiltkopen.
e Wiemijbijleswiskundewilgeven, beloofikeenavondjenaardefilm.
f Watvoorspeldwerdoverdedalingvandewerkeloosheid, isinderdaaduitgekomen.





Slide 25 - Tekstslide

Benoem de bijzin: ow-zin, lv-zin, mv-zin of bwb-zin.
a Ik zal niet snel vergeten dat Marith zomaar voor mij een muffin meebracht.
b De neefjes gingen poffertjes eten in het pannenkoekenhuis, nadat ze een flinke boswandeling hadden gemaakt.
c Dat je Sem meeneemt naar de laatste schoolavond, is een goed idee.
d Je moet zaterdag eens op de markt kijken, als je voor weinig geld een bikini of zwembroek wilt kopen.
[object Object]
e Wie mij bijles wiskunde wil geven, beloof ik een avondje naar de film.
[object Object]
f Wat voorspeld werd over de daling van de werkeloosheid, is inderdaad uitgekomen.















Slide 26 - Tekstslide