Zinsstructuren

Zinsstructuren
OPA, POA, APO?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zinsstructuren
OPA, POA, APO?

Slide 1 - Tekstslide

Verschillende structuren
O = onderwerp
P = persoonsvorm
A = ander zinsdeel (LV, MV, BWB etc.)

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 1: persoonsvorm?
1. Ik eet elke dag brood.
2. Wij maken altijd samen het huiswerk.
3. Heb jij ook een voldoende gehaald?
4. Morgenochtend moet ik naar de huisarts.


Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 2: onderwerp?
1. Ik eet elke dag brood.
2. Wij maken altijd samen het huiswerk.
3. Heb jij ook een voldoende gehaald?
4. Morgenochtend moet ik naar de huisarts.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 3: zinsstructuren
1. Ik eet elke dag brood.
2. Wij maken altijd samen het huiswerk.
3. Heb jij ook een voldoende gehaald?
4. Morgenochtend moet ik naar de huisarts.

                                                     APO, POA, OPA?

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 4: zelf schrijven
1. Maak zelf vier zinnen met de structuur OPA.

Er mag maar één zin met 'ik' beginnen.
Het moet gaan over iets wat je afgelopen week hebt gedaan.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 5: zelf schrijven
1. Maak zelf vier zinnen met de structuur OPA
2. Maak nu van twee zinnen de structuur APO (als het moet, mag je een of twee woorden toevoegen)


Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 6: zelf schrijven
1. Maak zelf vier zinnen met de structuur OPA
2. Maak nu van twee zinnen de structuur APO (als het moet, mag je een of twee woorden toevoegen)
3. Maak nu de verbinding tussen twee zinnen met een voegwoord (en verander de structuur van de zin zolang je maar een correcte zin hebt)


Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 7: schrijf een tekst
Schrijf een tekst van +- 60 woorden 
Laat zien dat je de structuren OPA en APO (en POA) afwisselt
Laat zien dat je enkelvoudige en samengestelde zinnen afwisselt
Wissel je tekst met iemand uit en onderstreep de persoonsvormen. Check of bovenstaande is gedaan.

Slide 9 - Tekstslide

Een paar algemene punten
  • Als je een tekst schrijft, begin je je zin altijd emt een hoofdletter.
  • Let op de komma's tussen persoonsvormen
  • Wissel voldoende af. Let er actief op!

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerkopdracht
Schrijf een tekst van 100 tot 120 woorden.
Je schrijft op papier.
De tekst moet twee alinea's hebben.

Je wilt de directeur van de school zijn. Er zij. twee dingen die je gaat veranderen binnen de school als directeur. Bedenk twee dingen en schrijf per ding dat je zou veranderen één alinea. 

Denk aan de lijst met zaken waar we op moeten letten als we schrijven. Zorg ervoor dat je zo goed mogelijk schrijft.


Slide 11 - Tekstslide

Een aantal punten
  • Als je iets schrijft over jou en jouw vrienden schrijf je dat zo:
'Mijn vrienden en ik gingen zwemmen'. Je schrijft eerst de ander, dan de 'ik'.
  • Voor het voegwoord komt een komma. 
'Ik ga vandaag vroeg naar bed, omdat ik morgen vroeg op moet.'
Ook als je begint met een voegwoord.
' Toen ik jong was, speelde ik altijd buiten.'
  • Wanneer je schrijft, altijd, begin je een zin altijd met een hoofdletter.
'Morgen ga ik lekker zwemmen met mijn vrienden. Daar heb ik heel erg veel zin in. We gaan om 10 uur naar het zwembad.'
Begin niet elke zin met Toen. 


Slide 12 - Tekstslide

De opdracht
Maak een lijst met zaken waar je op moet letten als je een tekst schrijft. Probeer zo volledig mogelijk te zijn. 

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerkopdracht
Schrijf een tekst van 100 tot 120 woorden.
Je schrijft op papier.
De tekst moet twee alinea's hebben.

Je wordt de directeur van de school. Er zijn twee dingen die je gaat veranderen binnen de school als directeur. Bedenk twee dingen en schrijf per verandering één alinea. 

Denk aan de lijst met zaken waar we op moeten letten als we schrijven. Zorg ervoor dat je zo goed mogelijk schrijft.


Slide 14 - Tekstslide

Een aantal punten
  • Hoofdletters... ALTIJD!
  • Niet zo vaak beginnen met 'toen'. Wissel het af.
  • Zinnen beginnen niet met 'dus'. Dat is een voegwoord.
  • Zinnen beginnen enit met 'maar'. 
  • Gebruik voegwoorden echt als voegwoorden
  • Komma's tussen persoonsvormen (leer wat een persoonsvorm is)
  • 'Me' is geen woord. Mij en mijn wel.

Slide 15 - Tekstslide

De opdracht
Maak een lijst met zaken waar je op moet letten als je een tekst schrijft. Probeer zo volledig mogelijk te zijn. 

Slide 16 - Tekstslide

De huiswerkopdracht
Schrijf een tekst van 100 tot 120 woorden.
Je schrijft op papier.
De tekst moet twee alinea's hebben.

Je wordt minister-president. Dit betekent dat je twee zaken mag veranderen in het land. Per alinea beschrijf je één verandering.

Denk aan de lijst met zaken waar we op moeten letten als we schrijven. Zorg ervoor dat je zo goed mogelijk schrijft.

Slide 17 - Tekstslide

Waar let je op?
  • Hoofdletters
  • Punten en komma's (interpunctie)
  • Algemene spelling
  • Werkwoordspelling
  • Zinsstructuren afwisselen (opa en apo)
  • Samengestelde zinnen en enkelvoudige zinnen met elkaar afwisselen
  • Voegwoord juist gebruiken op de juiste manier (zinnen beginnen niet met maar)
  • Woorden met elkaar afwisselen (niet steeds toen of en)
  • Samenhang in hele tekst/per alinea
  • Twee deelonderwerpen

Slide 18 - Tekstslide

V2a schrijven
1. Afmaken wat we vorige les hebben gedaan: laatste feedback
2. Voorbeeld samen bekijken en verbeteren
De verbetering typ je op je laptop zelf in stilte.
Stuur het in TEAMS in de chat naar de docent.
Bespreken van de verbeteringen.
3. Opdracht van donderdag uitleggen

Slide 19 - Tekstslide

HV2b schrijven
1. Afmaken wat we vorige les hebben gedaan: laatste feedback
2. Voorbeeld samen bekijken en verbeteren
De verbetering typ je op je laptop zelf in stilte.
Stuur het in TEAMS in de chat naar de docent.
Bespreken van de verbeteringen.
3. Opdracht van donderdag uitleggen

Slide 20 - Tekstslide

Een e-mail
Je begint met het onderwerp
  • Dit schrijf je kort en bondig op
Aanhef en afsluiting
  • Beste mevrouw Lettinga,
Deelonderwerpen
  • Per deelonderwerp schrijf je een nieuwe alinea en de alinea's scheid je met een witregel

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide