leerstofquiz

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

leerstofquiz Kapitel 14

Vertaal: achteraan, bovenaan, voor

Vertaal: schaatsen, skiën, snowboarden

Vertaal: de lawine, de skipas, het gevaar

Welke is correct?

1. ins Tal, in die Bergen, Snowboard fahren
2. im Tal, in den Bergen, Snowboard fahren
3. im Tal, in die Bergen, Snowboarden

Welke uitdrukking is correct?

1. außer der Skipisten
2. außerhalb der Skipisten
3. außerhalb die Skipistes

Vertaal: helder, droog

Vertaal: Het bliksemt en dondert

Vertaal: vriezen, regenen

Vertaal: min tien graden

Vertaal: de weersvoorspelling

vertaal: Hij doet aan langlaufen

Maak 5 Duitse woorden die met Ski beginnen

vertaal: duwen, in gevaar brengen, uitglijden

Welches Wort passt hier?
Bei ................kann man die Hand vor Augen nicht sehen.

1. Gewitter
2. Schatten
3. Wind
4. Nebel

Wenn der Wind nicht so stark .....würde, könnten wir Ski fahren.

Met welke uitdrukking groet je een skiër?

vul de spaties aan:
schwach - .........-...........

1. schwacher - am schwächsten
2. schwächer- schwächste
3. schwächer - am schwächesten
4. schwächer - am schwächsten

vul de spaties aan:
hoch-.......-.......

1. höcher - am höchesten
2. höher - am höchsten
3. hocher - am hochesten
4. höher - am höhesten

welke van de woorden is fout gespeld?
mehr - dümmer - kluger - lauter - wilder - näher - neuer