RECAP STST 3

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

This week...

- Recap theme 3

- Recap theme 4

- Intro theme 5

Recap theme 3

What to learn?

- All grammar

- stones

-words 

Past simple

gebruik / vorm / ezelsbruggetje

past simple: bevestigen

- Gebruik:
   - verleden > helemaal voorbij
   - je weet wanneer het gebeurde

   - het is afgesloten / afgerond

- Vorm:
    - regelmatige werkwoorden + ed
    - onregelmatige werkwoorden > 2e rijtje

Past Simple of
to work?

1. works
2. worked
3. working

Past Simple of
to see?

1. saw
2. seen
3. see
4. seed

Present perfect

gebruik / vorm / ezelsbruggetje

present perfect: gebruik en vorm

- Gebruik:
   - verleden begonnen, nu nog bezig
   - verleden gebeurd, nu nog merkbaar
   - iets uit het verleden is nu nog belangrijk
- Vorm:
    - have / has (he-she-it) + voltooid deelwoord
       - regelmatige werkwoorden + ed
       - onregelmatige werkwoorden > 3e rijtje

Present perfect

Maak present perfect:
Grandmother ....... (bake) a cake.

Maak de present perfect:
Martha..... her homework. (finish)

Maak de present perfect:
We .... .... to school (go)

1e vorm - 2e vorm - 3e vorm

1e vorm: tegenwoordige tijd (stam van het werkwoord)

2e vorm: verleden tijd (past simple)

3e vorm: voltooid deelwoord (past participle)

to take - ...... - taken - nemen

1. taking
2. tooking
3. take
4. took

to buy- bought- bought- ...

1. kropen
2. knopen
3. kopen
4. koken

to fall - … - fallen - vallen

1. fell
2. felt
3. feel
4. fale

Both

Vertaling: beide
Gebruik bij twee personen, dieren of dingen.

Staat voor het zelfstandig naamwoord. Zelfstandig naamwoord staat in het meervoud.

Both girls admitted cheating on their tests.

Each

Vertaling: elke
Gebruk je bij twee of meer personen, dieren en dingen.
Staat voor het zelfstandig naamwoord.
Zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.

Each student passed the central exams.

All, Every, None

Vertaling:

All = alle/allemaal
Every = iedere
None = geen/niet een

Gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

All, Every, None

The suspect admitted to all charges.

A criminal burlged nearly every house in the street.

None of the missing jewels were recovered.

Let op!

Each > nadruk leggen op individuele dingen.

Every > nadruk leggen op het geheel.

Each person in this classroom is 16 years old.
There was police on every corner.

She has seen ... show in which her daughter starred.

1. both
2. each
3. every
4. all

My mother reads ... of her children a book before they go to bed.

1. both
2. each
3. all
4. none