les 3 paragraaf 4 Nederland als parlementaire democratie
Wat gaan we doen?
nakijken
herhalen
rechtstaat verder uitdiepen
ongelijkheid en emancipatie
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4
In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.
Onderdelen in deze les
Wat gaan we doen?
nakijken
herhalen
rechtstaat verder uitdiepen
ongelijkheid en emancipatie
Slide 1 - Tekstslide
ministers en kamerleden hebben hetzelfde recht namelijk
A
recht van initiatief
B
recht van amendement
C
recht van interpellatie
D
budgetrecht
Slide 2 - Quizvraag
recht van budget heeft/hebben
A
Tweede Kamer
B
Eerste Kamer
C
beide Kamers
D
regering
Slide 3 - Quizvraag
recht van budget hoort bij beide kamers omdat
A
alleen het Parlement rechten heeft
B
omdat alleen het Parlement een budget heeft wat ze doorgeven aan de regering
C
omdat het budget met een wet wordt goedgekeurd
Slide 4 - Quizvraag
stelling 1:de Tweede Kamer mag de wet die voorkomt uit het recht van budget amenderen stelling 2: de Eerste Kamer hoeft de wet die voortkomt uit het recht van budget niet goed te keuren. Dit is een recht van de Tweede Kamer
A
stelling 1 is juist
B
stelling 2 is juist
C
beide stellingen zijn juist
D
beide stellingen zijn onjuist
Slide 5 - Quizvraag
stelling 1: de minister mag altijd naar het Parlement komen om toe te lichten wat de regering doet, dit heet recht van interpellatie stelling 2: de minister mag alleen op uitnodiging in het Parlement komen, dit heet recht van interpellatie
A
stelling 1 is juist
B
stelling 2 is juist
Slide 6 - Quizvraag
Recht van enquete, welke stelling is juist ? (er zijn 2 goede antwoorden)
A
als de regering iets niet vertrouwd mogen zij een onderzoek instellen
B
mensen die worden gehoord bij een enquete staan onder ede
C
mensen die worden gehoord bij een enquete staan niet onder ede
D
dit recht hoort bij het Parlement
Slide 7 - Quizvraag
1. recht van initiatief 2. recht van amendement
A
behoren bij beide kamers
B
1. hoort bij de Eerste Kamer, 2 bij de Tweede Kamer
C
2. hoort bij de Eerste Kamer, 1 bij de Tweede Kamer
D
horen beide bij de Tweede Kamer
Slide 8 - Quizvraag
1. recht van initiatief 2. recht van amendement 3. recht van budget 4. recht van interpellatie 5. recht van enquete
A
1,3 en 5 zijn wetgevende bevoegdheden
B
4 en 5 zijn wetgevende bevoegdheden
C
1,2 en 3 zijn wetgevende bevoegdheden
D
2 en 3 zijn wetgevende bevoegdheden
Slide 9 - Quizvraag
1. recht van initiatief 2. recht van amendement 3. recht van budget 4. recht van interpellatie 5. recht van enquete
A
2 en 4 zijn controlerende bevoegdheden van het Parlement
B
4 en 5 zijn controlerende bevoegdheden van de regering
C
2 en 4 zijn controlerende bevoegdheden van de regerubg
D
4 en 5 zijn controlerende bevoegdheden van het Parlement
Slide 10 - Quizvraag
Klassieke grondrechten zijn(er zijn 2 antwoorden goed)
A
om de burger te beschermen tegen slechte leefomstandigheden
B
ingevoerd in 1848
C
ingevoerd in 1983
D
rechten om de burger tegen de overheid te beschermen
Slide 11 - Quizvraag
voorbeelden van klassieke grondrechten zijn:
A
vrijheid van godsdienst en meningsuiting
B
recht op woonruimte
C
de rechtstaat
D
vrijheid van het kiezen van je eigen advocaat
Slide 12 - Quizvraag
vrijheid van meningsuiting betekent dat je echt alles mag zeggen
A
waar, er zijn geen grenzen
B
niet waar, want dit mag alleen op Internet
C
niet waar, je mag niet oproepen tot haat
D
niet waar, je mag geen grappen over de koning maken
Slide 13 - Quizvraag
1.recht op bestaanszekerheid 2.recht op onderwijs 3.recht op woonruimte 4.recht op een bewoonbaar land 5.recht op rechtsbijstand Welke zijn de sociale grondrechten?
A
1,2,3
B
2,4,5
C
1,3,5
D
allen
Slide 14 - Quizvraag
1. wetgevende macht 2. uitvoerende macht 3. ambtelijke macht 4. rechtelijke macht Welke machten behoren tot de rechtstaat?
A
1,2,3
B
2,3,4
C
1,3,4
D
1,2,4
Slide 15 - Quizvraag
opdracht
op pagina 23 staan een aantal kenmerken van de rechtstaat.
schrijf de eerste zin van het kenmerk op.
bedenk bij welk (grond)recht dit hoort
schrijf je argumenten hiervoor in steekwoorden op
je mag in tweetallen werken
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
Welke politieke stroming komt op voor de rechten van arbeiders?
A
socialisme
B
liberalisme
C
confessionelen
D
nationaal-socialisme
Slide 20 - Quizvraag
Verandering
Rond 1825 ontstaan de eerste politieke stromingen.
=> Liberalisme
vrijheid
burgers beslissen mee
parlement wordt gekozen
parlement controleert de regering
Liberalisme: denk aan het engelse woord 'liberty' dat vrijheid betekent. Zo kun je altijd onthouden wat liberalen willen.
Slide 21 - Tekstslide
Iedereen moet hetzelfde verdienen
A
Socialisme
B
Liberalisme
C
Confessionalisme
Slide 22 - Quizvraag
Liberalisme
Nachtwakersstaat: overheid zorgt alleen voor orde en veiligheid
voor kapitalisme: alles draait om winst maken.
Economie dus helemaal vrij laten
Sociale wetten kosten teveel geld
Slide 23 - Tekstslide
Liberalisme
Persoonlijke vrijheid
Passieve rol van de overheid: zo min mogelijk bemoeien met de mensen
Weinig regels voor de economie
Slide 24 - Tekstslide
Liberalisme draait vooral om:
A
veligheid
B
vrijheid
C
religie
D
gelijkwaardigheid
Slide 25 - Quizvraag
Welk woord past het beste bij liberalisme?
A
Gelovigen
B
Gelijkheid
C
Vrijheid
D
Communisme
Slide 26 - Quizvraag
Wat is GEEN kenmerk van het Liberalisme?
A
Persoonlijke vrijheid
B
Weinig regels voor de economie
C
Actieve rol van de overheid
D
Passieve rol van de overheid
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Video
Socialisme
Het socialisme wilde betere arbeidsomstandigheden voor fabrieksarbeiders
Karl Marx bedacht het socialisme, hij wilde dat de maatschappij geen klassen en standen meer had
Slide 29 - Tekstslide
Socialisme
Socialisme
Communisten
Sociaal-democraten
,
Slide 30 - Tekstslide
Socialisme
Socialisme
Communisten
Sociaal-democraten
De een met geweld, de ander door democratie
Slide 31 - Tekstslide
Noem 2 overeenkomsten tussen socialisme en communisme.
Slide 32 - Open vraag
Slide 33 - Video
Confessionalisme
Confessie=geloof (Protestant/Rooms-katholiek)
Ongelijkheid omdat God het zo wil...
...maar goede christenen helpen elkaar
Werkgevers en werknemers moeten er samen uitkomen
Slide 34 - Tekstslide
Welke combinatie is onjuist?
A
Schaepman - confessionalisme
B
Thorbecke - liberalisme
C
Drucker - feminisme
D
Kuyper - Socialisme
Slide 35 - Quizvraag
Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Confessionalisme
B
Liberalisme
C
Socialisme
D
Geen van alle
Slide 36 - Quizvraag
Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Liberalisme
B
Socialisme
C
Confessionalisme
D
Geen van alle
Slide 37 - Quizvraag
Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Socialisme
B
Confessionalisme
C
Liberalisme
D
Geen van alle
Slide 38 - Quizvraag
Een politiek-maatschappelijke stroming die streeft naar vrouwenemancipatie:
A
het socialisme
B
het liberalisme
C
het feminisme
D
het confessionalisme.
Slide 39 - Quizvraag
Welke politieke stroming komt op voor de rechten van arbeiders?
A
socialisme
B
liberalisme
C
confessionelen
D
nationaal-socialisme
Slide 40 - Quizvraag
Welke van de volgende stromingen kwam niet voor in Nederland tijdens de verzuiling?
A
protestantisme
B
liberalisme
C
katholicisme
D
de islamitische stroming
Slide 41 - Quizvraag
Hieronder staan vier stromingen die aan het eind van de 19e en aan het begin van de 20e eeuw een belangrijke rol speelden.
➤Geef van elke afbeelding aan bij welke stroming deze hoort. Sleep hiervoor de stroming naar de afbeelding.
Let op: er blijft één stroming over.
katholicisme
protestantisme
socialisme
liberalisme
Slide 42 - Sleepvraag
welke politieke stroming komt op voor de rechten van arbeiders?