In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Engelse werkwoorden in het Nederlands
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Tekstslide
TWEE VRAGEN
Slide 6 - Tekstslide
Nederlandse werkwoorden
Engelse werkwoorden in het Nederlands
hij pakte
zij bakte
hij verfde
zij meldde
hij downloadde
zij switchte
hij smashte
zij grilde
Slide 7 - Sleepvraag
Wat valt je op aan de spelling van de Engelse werkwoorden?
A
Engelse werkwoorden vervoeg je net als Nederlandse werkwoorden, dus stam + v of stam + w. Je gebruikt het Taxi-kofschip om erachter te komen of je v of w gebruikt.
B
Engelse drop vermaal je net als Nederlandse drop. Er is geen onderscheid in de manier van eten. Je gebruikt het Engelse zeilschip om erachter te komen of je thee of koffie drinkt.
C
Engelse werkwoorden vervoeg je net als Nederlandse werkwoorden, dus stam + te of stam + de. Je gebruikt het Taxi-kofschip om erachter te komen of je t of d gebruikt.
D
Engelse werkwoorden vervoeg je door aan het hele werkwoord - en of - s dt toe te voegen. Je gebruikt het Taxi-kofschip om erachter te komen of sprake is van het enkelvoud of meervoud.
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
VRAAG
Slide 13 - Tekstslide
Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij hockeyde
B
zij mixde
C
zij streste
D
hij tackelde
Slide 14 - Quizvraag
SLEEPVRAAG
Slide 15 - Tekstslide
Zet de werkwoorden bij elkaar die op dezelfde manier vervoegd worden