Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden in het Nederlands 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Engelse werkwoorden in het Nederlands 

Slide 1 - Tekstslide

Nederlandse werkwoorden
Engelse werkwoorden in het Nederlands
hij pakte
zij bakte
hij verfde
zij meldde
hij downloadde
zij switchte
hij smashte
zij grilde

Slide 2 - Sleepvraag

Wat valt je op aan de spelling van de Engelse werkwoorden?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij hockeyde
B
zij mixde
C
zij streste
D
hij tackelde

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Zet de werkwoorden bij elkaar die op dezelfde manier vervoegd worden
net als Nederlandse werkwoorden
Nét even anders dan Nederlandse werkwoorden
hij baseballde
zij appte
hij deletete
zij managede
zij basketbalde
hij passte
zij scooterde
hij fixte
hij speechte

Slide 7 - Sleepvraag

Wat valt je op als je de kolommen vergelijkt?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij racete
B
hij datete
C
hij snookerde
D
hij smilde

Slide 13 - Quizvraag

Managen (t.t.)
jij..............

Slide 14 - Open vraag

Relaxen (t.t)
hij.............

Slide 15 - Open vraag

Zij (facebooken) regelmatig
A
facebooked
B
facebooket
C
facebookt
D
facebookd

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Google: Hij.......
tackle: Ik........

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Zij (focussen) zich gisteren op de moeilijke taak
A
focussde
B
focusste
C
focusde
D
focuste

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Video

Huiswerk
Spelling 3F

Engelse werkwoorden

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide