vocabulaire A2 t/m Q2
1 / 19
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Sleep de juiste vertaling naar de Franse signaalwoorden.
Vocabulaire A2 - mots indicateurs
vertalingen
en plus
sans doute
en effet
toutefois
bref
bovendien
toch
kortom
ongetwijfeld
inderdaad
Slide 6 - Sleepvraag
Welke voorzetsels ken je in het Frans?
Bijvoorbeeld:
links = à gauche
à côté de = naast
Bijvoorbeeld:
links = à gauche
à côté de = naast
Slide 7 - Woordweb
voca C2 -
au restaurant
la cuillère
le plat principal
la fourchette
le verre
l'addition
le garçon
l'assiette
Slide 8 - Sleepvraag
Voca D2: la cuisine
vertaal: couper
vertaal: couper
A
snijden
B
bakken
C
wassen
D
schenken
Slide 9 - Quizvraag
Voca E2: au commissariat
vertaal: de diefstal
vertaal: de diefstal
A
la cellule
B
le vol
C
perdre
D
le meurtrier
Slide 10 - Quizvraag
Voca F2:
Fruit & légumes
le chou
L'épinard
Le pomme de terre
le poivron
la cerise
l'ail
la myrtille
Slide 11 - Sleepvraag
G2 & H2
Les mots positifs
Les mots négatifs
promovoir
réussir
difficile
content
fier
baisser
riche
l'amour
perdre
regretter
Slide 12 - Sleepvraag
Voca I2: l'économie
Vertaal: l'argent
Vertaal: l'argent
A
pensioen
B
baan
C
rijk
D
geld
Slide 13 - Quizvraag
Voca J2: en ville
Vertaal: la mairie
Vertaal: la mairie
A
de kerk
B
de brug
C
het gemeentehuis
D
het station
Slide 14 - Quizvraag
Emportez (toujours) en classe:
K2: voca de classe
un livre
un stylo
un sac à dos
Un ordinateur (portable)
Un cahier
Slide 15 - Sleepvraag
français
néerlandais
ne .... pas
ne .... plus
ne .... jamais
ne .... rien
ne .... personne
ni......ni
N2: La négation
niet ... meer
niets
niemand
niet / geen
nooit
noch
