In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
1.2: Het Plantenrijk
1.2 Plantenrijk
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Herhalen 1.1
Opdrachten 1.1
Stof 1.2
Opdrachten 1.2
Slide 2 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
1.1 - Organismen indelen
1.2 - Plantenrijk
1.3 - Dierenrijk
1.4 - Schimmelrijk en bacterierijk
1.5 - Voedselkringloop
Slide 3 - Tekstslide
1.1 - Organismen indelen
Herhaling
Slide 4 - Tekstslide
Wat is een organisme?
A
Een organisme is een levend wezen
B
Een organisme is een dood wezen
C
Een organisme is een dode plant
D
Een organisme is een dood dier
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de biologische naam voor het indelen in groepen?
Slide 6 - Open vraag
Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Ademhalen
B
Rennen
C
Groeien
D
Voortplanten
Slide 7 - Quizvraag
In welke vier rijken delen we organismen in?
A
Planten, dieren, bacterien, eencelligen
B
Planten, schimmels, dieren en mensen
C
Planten, dieren, bacterien en schimmels
D
Dierlijken, plantaardigen, eencelligen en meercelligen
Slide 8 - Quizvraag
Het opzoeken van de naam van een bloem heet:
A
determineren
B
zoekkaarten
C
beredeneren
D
verteren
Slide 9 - Quizvraag
Alle organismen hebben een wetenschappelijke naam, de wetenschappelijk naam. Welk deel van de naam is de geslachtsnaam bij de Panthera tigris (de tijger)?
A
Panthera
B
tigris
C
Panthera tigris
Slide 10 - Quizvraag
Huiswerk gister (10 min)
1.1: 3, 4, 5, 6, 9, 12 en 15
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Leerdoelen
Je leert waar een plant uit bestaat
Je leert hoe een plantencel er uit ziet
Je leert hoe planten stevig blijven
Je leert wat de grootste en kleinste planten zijn
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Een cel is de kleinste bouwsteen van een organisme
Cellen met dezelfde vorm en taak vormen een weefsel
Een deel van een organisme met een eigen taak noemen we orgaan
Slide 21 - Tekstslide
Weefsel, organisme, cel, orgaan, orgaanstelsel. Zet deze van klein naar groot.
Slide 22 - Open vraag
Zoek functies op van
Wortel
Stengel
Bladeren
Bloem
Slide 23 - Tekstslide
Orgaan
Functie
Bloem
voorplanting
Stengel
transport /stevigheid
Bladeren
fotosynthese
Wortels
opnemen water/mineralen en vastzetten van plant in bodem
Slide 24 - Tekstslide
Noem minimaal twee organen van een plant
Slide 25 - Open vraag
Opdracht: zoek de functie op van de organellen
Celwand
Celmembraan
Cytoplasma
Celkern
Bladgroenkorrel
Vacuole
Slide 26 - Tekstslide
Onderdelen van de plantencel (1)
Celwand: stevige laag. Bestaat uit cellulose.
Celmembraan: dun vlies binnen de celwand. Regelt welke stoffen in en uit de cel gaan.
Cytoplasma: stroperige vloeistof. Celkern, vacuole en bladgroenkorrels liggen hier in.
Slide 27 - Tekstslide
Onderdelen van de plantencel (2)
Celkern: bevat het DNA van de plant. Regelt alles wat in de cel gebeurt.
Bladgroenkorrel: plaats voor fotosynthese
Vacuole: blaasje in het midden van de cel vol water, zorgt voor stevigheid
Slide 28 - Tekstslide
De fotosynthese vindt plaats in
A
Bladgroenkorrels
B
Celwand
C
Cytoplasma
D
Celkern
Slide 29 - Quizvraag
Kruidachtige planten blijven rechtop doordat cellen zich vol water zuigen. De volle vacuoles drukken tegen de celwand.
Houtachtige planten zoals bomen en struiken, blijven rechtop door houtcellen. hebben dikke celwanden van harde houtstof.
Hoe blijven planten stevig?
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Houtvaten
Celwanden tussen houtcellen verdwijnen
Ontstaan buisjes
Duizenden buisjes samen maken stammen / takken stevig
Slide 32 - Tekstslide
Kleinste en grootste plant
De grootste boom is een Sequoia (mammoetboom), deze kan 80 meter hoog worden ( +/- 8 huizen op elkaar)
De kleinste plant is boomalg, een ééncellige plant, op stammen en stenen met groene aanslag
Slide 33 - Tekstslide
Welke organen heeft een plant?
A
wortels, vaten, stengel, bladeren
B
wortels,stengel, bladeren,bloemen
C
wortels,stengel,bloemen
D
wortels,bladgroenkorrels,bloemen
Slide 34 - Quizvraag
In welk organen van de plant vindt transport plaats?
A
In de celmembraan, bloemen en stengels.
B
In de vacuole, bladeren en in het cytoplasma.
C
In alle organen.
D
In de bladeren, celwand en de wortels.
Slide 35 - Quizvraag
de plantencel is stevig door
A
de celmembraan
B
de celwand
C
de vacuole
D
de celwand en vacuole
Slide 36 - Quizvraag
Waarvoor gebruikt de plant cellulose?
A
vacuole
B
bladgroenkorrel
C
celkern
D
celwand
Slide 37 - Quizvraag
Hebben plantaardige cellen cytoplasma?
A
ja
B
nee
Slide 38 - Quizvraag
Fotosynthese vindt plaats in...
A
de bladgroenkorrels
B
cytoplasma
C
celkern
D
celmembraan
Slide 39 - Quizvraag
Hoe heet deel 4?
A
celmembraan
B
vacuole
C
celwand
D
cytoplasma
Slide 40 - Quizvraag
Hoe heet nr 3?
A
cytoplasma
B
grote vacuole
C
bladgroenkorrel
D
celkern
Slide 41 - Quizvraag
Een struik is een houtachtige/kruidachtige plant.
A
Houtachtige
B
Kruidachtige
Slide 42 - Quizvraag
Hoe komen houtachtige stengels een hun stevigheid? En kruidachtige stengels?
A
Houtachtige en kruidachtige stengels krijgen door water hun stevigheid
B
Houtachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid, kruidachtige stengels door kruiden.
C
Houtachtige en kruidachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid.
D
Houtachtige stengels krijgen door houtcellen hun stevigheid, kruidachtige stengels door water.
Slide 43 - Quizvraag
Hoe noem je planten die stevig blijven door water?