spelling

spelling
Hier volgen nog wat oefeningen over de spelling.
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 37 min

Onderdelen in deze les

spelling
Hier volgen nog wat oefeningen over de spelling.

Slide 1 - Tekstslide

Hij (geloven) er niets van.
A
geloof
B
gelooft

Slide 2 - Quizvraag

Het heeft mij (verbazen) dat hij dit nog steeds niet weet.
A
verbaast
B
verbaasd

Slide 3 - Quizvraag

Verkleinwoord: De poedel droeg een schattig (pyama).
A
pyjamaatje
B
pyjamatje

Slide 4 - Quizvraag

Ik weet niet of zij de spelling wel (beheersen).
A
beheersd
B
beheerst

Slide 5 - Quizvraag

Thuis heb ik een (lade + kast) van een Zweeds merk.
A
ladenkast
B
ladekast

Slide 6 - Quizvraag

Mijn broer is onlangs (verhuizen)
A
verhuisd
B
verhuizd.

Slide 7 - Quizvraag

De (vergroten) foto hangt aan de muur.
A
vergrootte
B
vergrote

Slide 8 - Quizvraag

De rector (beantwoorden) vorige week onze vraag.
A
beantwoorde
B
beantwoordde

Slide 9 - Quizvraag

Mijn broertje (slapen) lekker lang.
A
sliep
B
slaapte

Slide 10 - Quizvraag

Ik sta (verstellen) van die domme opmerking.
A
verstelt
B
versteld

Slide 11 - Quizvraag

Gisteren (hopen) zij nog op een overwinning
A
hoopten
B
hoopte

Slide 12 - Quizvraag

Wat is hier (gebeuren)?
A
gebeurd
B
gebeurt

Slide 13 - Quizvraag

Ik weet niet wat hij (willen).
A
wil
B
wilt

Slide 14 - Quizvraag

Goed of fout: Ik behoor sinds kort tot het comité.
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Goed of fout: Zij is een van de slimmerikken.
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

Goed of fout: Ik heb zojuist een mars gegeten.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

Heb je hier voldoende tijd aan (besteden)?
A
besteed
B
besteedt

Slide 18 - Quizvraag

De supporters (juichen) gisteren te vroeg.
A
juichden
B
juichten

Slide 19 - Quizvraag

Goed of fout: s'Middags eet ik een appel.
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quizvraag

Goed of fout: Het kerstontbijt is dit jaar op donderdag.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quizvraag

Hij heeft mij niets (vragen).
A
gevraagd
B
gevraagt

Slide 22 - Quizvraag

Goed of fout: In de tuin staat een oude zonnenwijzer.
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quizvraag

(Geven) je vader nog steeds les?
A
Geef
B
Geeft

Slide 24 - Quizvraag

(Worden) je nog wel eens herkend?
A
word
B
wordt

Slide 25 - Quizvraag

Zet in het meervoud: De (baby) liggen rustig te slapen.
A
baby's
B
babys

Slide 26 - Quizvraag

De stoel heb ik zelf (bekleden)
A
bekleed
B
bekleedt

Slide 27 - Quizvraag

De rechter (eisen) vorige week de maximale straf.
A
eisde
B
eiste

Slide 28 - Quizvraag

Hij (verven) zijn haar zwart.
A
verft
B
verfd

Slide 29 - Quizvraag

Goed of fout: Brand je vingers niet.
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quizvraag

Goed of fout: 10 % van alle leerlingen heeft een onvoldoende.
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quizvraag

Goed of fout: Wanneer ik naar school ga neem ik brood mee.
A
goed
B
fout

Slide 32 - Quizvraag

Ik heb een (zilver) ring.
A
zilvere
B
zilveren

Slide 33 - Quizvraag

Het (kneden) deeg is klaar om gebakken te worden.
A
gekneede
B
gekneedde
C
gekneedden
D
geknede

Slide 34 - Quizvraag

In zijn haar zitten veel (bacterie).
A
bacteriën
B
bacterieën

Slide 35 - Quizvraag

De gewonden werden verzorgd door twee (medicus).
A
medicussen
B
medici

Slide 36 - Quizvraag

Verkleinwoord maken: Ik kreeg een ijsje met een (paraplu).
A
parapluutje
B
paraplu'tje

Slide 37 - Quizvraag

Maak het verkleinwoord: Ik ga echt niet op dat (wc).
A
wc-tje
B
wc'tje

Slide 38 - Quizvraag

Lach eens vriendelijk naar die vier (fotograaf).
A
fotografen
B
fotograven

Slide 39 - Quizvraag

Die familie (planten) zich vrolijk voort.
A
plantte
B
plante

Slide 40 - Quizvraag

De druiven hebben lang (rijpen).
A
gerijpd
B
gerijpt

Slide 41 - Quizvraag

Mij zus is ziek, ........ is dus niet op school.
A
deze
B
zij

Slide 42 - Quizvraag

Het hogedrukgebied ......... daar ligt, zorgt voor regen.
A
wat
B
dat

Slide 43 - Quizvraag